zondag 29 mei 2011

Carnaval

Het is zover liefste lezers. Het lang verwachte moment is eindelijk aangebroken. Ons eerste contact met de Hondurese georganiseerde misdaad. Na verhalen uit onder andere Peru en Guatemala kan ons klein doch ambitieus Hondurese gezelschap moeilijk met volle handen achterblijven en dus verlaten we ons veilig Marcalees bestaan voor het zwoele La Ceiba. Het Rio De Janeiro van Midden-Amerika. Dé Hondurese kuststad waar de mensen zwarter zijn en de billen ronder. Waar men niet leeft aan ritme van de dagelijkse sleur maar waar men het ritme van de Punta volgt. Quasi onbeweeglijk het achterwerk richting alle kanten schudden. Een maximum aan verleiding tegen een minimum aan energieverlies. De hitte in het Hondurese laagland is ondraaglijk. Een doefheid die u constant herinnert aan het gewicht van lucht en de schaarsheid van zuurstof. Het levensdoel van de Garifunas (La Ceiba’s mix van slaven, indianen en Spanjaarden) lijkt wel een maximum aan transpiratie. De hoge temperatuur doet ons zweet opborrelen, het pikante eten opent onze poriën en de constante verleiding doet ons intern opgestapeld vocht permanent hunkeren naar vrijheid. Enkel het zeebriesje biedt enige vorm van verlossing en terwijl we afwisselend in de schaduw en het lauwe zeewater afkoeling zoeken, oefenen op de achtergrond de Garifunas voor het carnaval van deze avond. Gezangen in een taal die huishoudt tussen Spaans, Engels en Afrikaans en djembees die bespeeld worden met ritmische genialiteit. Zelfs mijn stug lichaam heeft moeite zich te bedwingen. Een pelikaan met volle bek zoeft over onze hoofden en het tromgeroffel speelt zich plots ook af in onze magen. We eten een lokale lekkernij (wees gerust geen pelikaan) en trekken richting het feestgedruis. Onderweg kruist ons reeds een kleine stoet. Een twintigtal mariniers lopen arm in arm met hun vrouwelijke wederhelft over de straten. De trotse vrouwen gaan gehuld in hun schoonste jurken in kleuren die fel contrasteren met de vlekkeloos witte pakken van hun persoonlijk vaderlandse helden. Slechts twee mariniers lopen onaanbeden, zielig alleen begeleid door het kleurrijk gezang en gedjembee van de fel contrasterende vrolijkheid van de Garifunas. Helemaal achteraan loopt een jonge zwarte medemens al dansend met een open pepsiflesje op zijn hoofd. Moest onze geliefde frisdrankmagnaat nog ideeën nodig hebben voor toekomstige reclame, men weet waar te zoeken. We trekken verder in het spoor van de feestelijkheid en komen even later aan in La Isla. De wijk wordt overdekt door slingers en gevuld door een massa kraampjes, podia en mensen. Zuiderse ritmes dringen langs alle kanten onze oren binnen en als vorm van drukcompensatie lopen we met open mond door de feeststraat. We lijken aangekomen in een zwoele versie van de Gentse Feesten. Op de podia laten de vrouwen hun kunnen zien en bespelen de mannen hun instrument. Tijdens de zoveelste punta-danswedstrijd drumt er zich een bende jonge mannen rond Liesbeth. Ik bekijk het tafereel van op een drietal meter en hoewel mannelijke aandacht voor westerse vrouwen hier absoluut geen uitzondering is, bedenk ik dat men het toch net iets te gezellig maakt. Mijn interesse is jammer genoeg van korte duur en terwijl ik mij sta te verbazen over de dansende man op het podium (geen zorgen ik verkies nog steeds vrouwelijk kontgeschud maar deze man staat op zijn handen en zwiert de benen ritmisch in de lucht), glipt er een hand in Liesbeth’s buidelzak. Een fototoestel verdwijnt in de massa. Mensen worden heen en weer geduwd. Er valt een mogelijke dader in mijn armen. Ik onderzoek zijn handen, zie niets en laat hem in de drukte verdwijnen. We rennen iemand achterna. We worden een andere kant opgestuurd. We vragen ons even af wat er gebeurde en beseffen plots dat we een zeer goede camera en enkele mooie foto’s aan een dievenbende verloren zijn. Het omcirkelen van de prooi, het creëren van chaos en de valse hulp. Onze eerste ontmoeting met georganiseerde misdaad in een Latijns-Amerikaans land loopt bij mijn immer vrolijke reiscompagnon uit op een kleine huilbui die abrupt wordt onderbroken door een aandachtige voorbijganger. Het donker straatje waar we in beland zijn, na onze tien seconden durende wilde achtervolging, blijkt nogal aan de gevaarlijke kant. Een wetenschap die we in de loop van de voorbije gebeurtenissen misschien zelf wel hadden kunnen bedenken. Niettemin volgen we de man zijn raad op en keren we terug naar de drukte waar onze bevende handen dankzij een frisse pint de rust terugvinden. Ondertussen spoken de wat-als’en door onze gedachten. Wat als we de camera in de hostel hadden gelaten? Wat als ik had blijven kijken? Wat als we wat dichter bij elkaar waren gebleven? Wat als ik de mogelijke dader had vastgehouden? Het zijn de plaaggeesten van de hypothetische vraagstelling die ons geweten kwellen. Die ons doen inzien hoe overduidelijk wij deel uitmaken van de naïeve toeristen en die ons doen afvragen hoe wij ooit zo dom konden zijn. We bestellen nog een pint en trachten ons brandend zelfmedelijden te blussen met alcohol. We overwegen de voor- en nadelen van een gestolen fototoestel en merken na enkele liters bier op dat we het nog niet zo slecht hebben getroffen. Door de bril der verbloemende drank zien we onze belagers als een bende Robin Hoods, de diefstal als een verzetsdaad tegen onze hopeloos materialistische wereld en het verliezen van een camera blijkt in ons beschonken bewustzijn slechts een test voor ons fotografisch geheugen.
De volgende dag worden we echter gewekt door de kater der realiteit, maar onze zorgen zijn van korte duur. Hoewel het zeewater prikt in onze verse wonden blijkt het een helende werking te hebben op onze materialistische mistroostigheid. Er zijn belangrijkere zaken dan rouwen om camera’s. Zoals het genieten van de zon, de golven, het zand en zoals altijd het frisse pintje bij de hand. Bovendien is er deze namiddag de grote carnavalstoet. Het lang verwachte moment waar we de voorbije week halsreikend naar uit hebben gekeken. Het hoogtepunt van ons weekend aan de zee. De reden van onze ‘vamos a la playa’ en dus het opofferblok van Liesbeths fototoestel. We zoeken een plek in de schaduw waar we vol spanning wachten op de eerste fanfaregeluiden in de verte maar reeds na een half uur worden we door de menigte gedwongen naar de overkant en terwijl de zon ons zweet doet verdampen passeert ons een eindeloze stoet galopperende paarden. De dieren lopen met verkrampt gebogen nek en hoog opgetrokken knieën door de massa mensen die enkel uitwijkt wanneer een hoef de grip op het harde asfalt verliest. Zo nu en dan lijkt een dier te bezwijken onder de gewichtigheid van zijn berijder, maar met dank aan sporen en zweepjes trekken de afgebeulde beesten zich met een licht gegrinnik telkens terug op gang. De voorbode van het carnaval wordt vervolmaakt met twee negertjes op een ezel en een derde op een pony die het uitgelach van de menigte met meer waardigheid dragen dan alle hautaine ruiters samen en dat zonder zweep, sporen of zadel. Het geluid van de paardenhoeven op de straatstenen wordt langzaam verdrongen door brullende motoren. Traditie en moderne techniek vinden een compromis in de stank van paardenstront gemengd met de onvolledige verbranding van Harley Davidsons. De geur van onze zwetende lijven wordt volledig naar de achtergrond gedrukt wanneer enkele gepimpte wagens met open Lamborghini-deuren en immense boxen voorbijtrekken. De chauffeurs en copiloten gaan allen gehuld achter donkere zonnebrillen alsof ze uit schaamte niet geheel herkenbaar durven pronken met hun overbodige luxe. Onze opluchting is groot wanneer de korte geschiedenisles in ‘vooruitgang der vervoersmiddelen’ afgelopen is. In de verte schitteren de eerste praalwagens die aan een slakkentempo dichterbij komen. Op uitzondering van enkele meer traditionele fanfares lijkt de volledige stoet te berusten op dezelfde succesformule: luide muziek, een overvloed aan reclame en uiteraard schaars geklede vrouwen. Hadden we nu maar Liesbeths camera om al dat schoon met een overvloed aan pixels en extra grote lens in de eeuwigheid vast te leggen.

dinsdag 17 mei 2011

Semana Santa in Guatemala deel 2

Gelukkig verlaten we de volgende dag Guatemala Ciudad en volgen we de pelgrimstocht der toeristen. De aanbidding der culturele schoonheid brengt ons in Antigua. Een koloniaal stadje waarvan ik met spijt in het hart moet toegeven dat diens schoonheid de Gentse pracht voorbijstreeft. Maar hoewel de koloniale kleurrijke huizen, koloniale kerken, koloniale ruines, koloniale klederdracht en koloniale kasseienstraten menig mens met verstomming zouden slaan, heb ik eerder oog voor ander schoon.
De kolonisator heden ten dage bestaat immers niet langer uit Cortez-achtigen met spandex panty’s, pofbroekjes, borstharnas en glimmende helm. Neen, tegenwoordig laten de missionarissen de teugels wat losser en kan een jongeman als ikzelf genieten van koloniale korte rokjes en koloniale spannende topjes. Ik bevind me opnieuw tussen mijn zorgeloos jeugdige medemens die in grote getallen in bar Locomono de classico volgen. Luidkeels Barcelona aanmoedigen terwijl buiten treurig een processie voorbijtrekt. Messi of Jezus? Het verschil is miniem maar het bier en de enorme kom nachos met dip, guacamole en kip geven de doorslag. Wie had gedacht dat ik in dit antieke stadje mijn moderne geneugten terug ging vinden. Eten, drank, vrouwen en voetbal. Meer heeft een sportieve rock-&-roller niet nodig en zelfs het zeldzame verlies van werelds beste ploeg (op EFCE Tuanis, Red Star Studio Skoop en de Buffalo’s na) kan mijn genot niet minderen.
De cultuurbarbaarsheid van mijn handelen blijkt uiteindelijk nog mee te vallen en terwijl het Madrileens gespuis trots hun beker in de lucht houdt, sta ik reeds verbijsterd toe te kijken hoe Guatemalteekse kinderen gebukt gaan onder de erfzonde van Adam en Eva. Met een vijftigtal, gehuld in paars sinterklaaspak, trachten ze Jezus te ondersteunen terwijl hij op een massieve houten blok van tien op drie meter zijn lijdenstocht door Antigua afwerkt. Bloemtapijten die nog maar enkele uren de straten kleuren worden achteloos vertrappeld en de verstikkende geur van ambachtelijke wierrook vult mijn gedachten. Laten we hopen dat de mensheid nooit zal moeten boetedoen voor mijn ketters gedrag. Laten we hopen dat ik de onkuise gedachten jegens mijn schaarsgeklede vrouwelijke medemens kan weerstaan. Ergens vrees ik immers dat pruimen en meloenen hoger genoteerd staan dan sappige appels in de lijst van verboden vruchten.
Blijkbaar kan iedereen tegen een kleine geldsom deelnemen aan het harde labeur en even speel ik met de gedachte om mij bij de optocht te voegen en mijn zonden weg te spoelen. Ik blijk echter enkele koppen boven de gemiddelde Guatemalteek uit te steken en het vooruitzicht van de volledige goddelijke last op mijn tengere schouders schrikt me af. Wanneer de gevaarlijk heen en weer zwalpende processie ons aan Tovenaar-van-Oz-tempo (twee stappen vooruit, één stap terug) voorbijtrekt besluiten we Jezus alleen te laten met zijn Guatemalteekse slaafjes. We zetten ons zondig bestaan verder in de vorm van een kleine kroegentocht en wanneer ook wij zwalpend de straten van Antigua onveilig maken keren we wijselijk huiswaarts. Vroom zoals altijd in eigen bed en ik beland zowaar op een respectabel uur in het ketters bestaan van mijn droomwereld.
Ons ingehouden losbandigheid van gisteren had een duidelijke reden. Omstreeks zes uur in de ochtend zetten we onze Centraal-Amerikaanse verkenningstocht verder en nemen we de bus richting Lanquin. We worden vergezeld door twee stereotiep vette Amerikaanse schoonheden, één nogal eenzaam vervreemde Belg (inclusief trainingbroek en -vest, een paar uit de kluiten gewassen wandelschoenen, onverzorgde stoppelbaard en plat Antwerps accent) en een Sting-look-a-like met bijhorend topmodel (inclusief een eindeloos stel benen, smalle taille en golvend blonde haren). Gedurende de tocht rochelt onze chauffeur om de twee minuten uit zijn raam alsof hij deel uitmaakt van een Hans en Grietje sprookje en via spuugdruppeltjes zijn weg naar huis wilt vinden. Reggaetonmuziek giert uit een krakende box en half gesmolten plak ik vast aan mijn vals leren zitje. Het minibusje schommelt heen en weer terwijl we aan topsnelheid auto na auto inhalen zonder vrees voor tegenliggers. Genoeg bekijks dus om de acht uur durende rit te overleven. Al moet de Guatemalteekse natuur niet onderdoen voor ons menselijke metgezellen.
We bereiken Lanquin gelijktijdig met een heus onweer en brengen onze eerste uren al schuilend door in het hotel. De binnenplaats wordt zowaar gesierd door een ‘Mannenke Pis’-fontein en we kunnen een tikkeltje chauvinistische fierheid niet onderdrukken wanneer we de oorsprong van het beeld aan de hoteleigenaar mededelen. Jammer genoeg gunt men het plassertje hier niet het genoegen van openbare behoeftebevrediging. Wegens wisselende waterdruk spuit onze kleine landgenoot namelijk bij wijlen het hele hotel onder en dus besloten ze de kraan dicht te draaien. Terwijl het water met bakken uit de hemel valt staat Manneken Pis te midden van tropische groene bergen in een klein scheef stadje, vruchteloos met zijn piemel in de handen. Ik weiger hetzelfde lot te ondergaan en na een mototaxi-lift komen we aan bij het hippe hotel saphire. Terwijl we genieten van falafel en lasagne wordt er door de hotelgasten met trechter en tuit een Amerikaans bierfestijn gehouden. Het feest eindigt met enkele mannen in vrouwenkleding die elkaar al dansend het hof maken en op één of andere manier voelt dit tafereel vreemd aan. De buitensporigheid blijkt de mijne niet meer en voor de tweede keer in evenveel dagen keer ik zondeloos huiswaarts. Zelfs met Manneke Pis in mijn aanwezigheid blijken zedeloze Belgische nachten verder weg dan ooit.
We worden gewekt met een vleugje vakantiestress. De betaling van ons gegidste tocht door Semuc Champey blijkt niet gearriveerd bij de rechthebbende persoon. Enkele via via telefoontjes later worden alsnog met een 20-tal mede toeristen ingeladen in de achterbak van een halfopen vrachtwagen. Als een bende verdwaasde koeien worden we heen en weer geschud op een stijl hobbelig baantje door de tropische bossen. Na enkele keren mijn avondeten te herkauwen (voor ontbijt was er geen tijd) komt de lading blank gebrandmerkt vee aan in de indrukkende vallei.
De vleeskeuring gaat onmiddellijk van start wanneer we worden opgedragen bikini of zwemshort aan te trekken maar ditmaal worden mijn mannelijke driften bedwongen door de schoonheid van moeder natuur. Zelfs met een romantisch brandende kaars in mijn handen is de enigste opwinding die ik voel er één van boven de schaamstreek. Ik wandel met teva’s, zwembroek en bloot bovenlijf als lid van een toeristische kaarsprocessie een donkere vochtige grot binnen en verbaas me meer over de stalactieten dan over hun half ontblote Deense equivalenten die zich net als de vleermuizen schuchter in het kaarslicht verbergen. Een mens verandert inderdaad wanneer hij wordt geconfronteerd met zijn natuurlijke omgeving maar mogelijks hebben mijn instincten de boodschap wat fout begrepen. Bij mij immers geen aan de mensaap gerelateerde opwinding, al kan dat ook aan het ijskoude water liggen.
We worden gegidst over rotsen via gammele ladders en glibberige touwen, we zwemmen, wandelen en struikelen door de onzekere diepte van donker grotwater en maken na enkele onbevreesde sprongen in het duister rechtsomkeer. Het weerzien met daglicht droogt onze verkleumde lichamen en na een welverdiend maar schaars middagmaal staan we andermaal gereed voor avontuur. We worden via een groot geschapen schommel het water in gekatapulteerd, drijven op rubberen bandjes de rivier af en springen met een dosis opgestapelde adrenaline van een wankel brugje.
Als summum van onze daguitstap laat onze herder zijn bende schapen met witte voetjes los in Samuc Champey. Een netwerk van natuurlijke meren en watervallen die het heldere water doorheen de vallei begeleiden. We maken kennis met een vijfkoppige apenfamilie en zoeken verkoeling met enkele sierlijke duiken in het water. Maar de overbevolking weerhoudt mij ervan te genieten en ik kom tot de conclusie dat het begin van onze terugreis mij niet langer afschrikt. Morgen opnieuw Antigua, overmorgen de indrukwekkende Maya ruines in Copan en daags daarna het blij weerzien met de relatieve rust van ons dagelijks Marcalees bestaan.

donderdag 28 april 2011

Semana Santa deel 1: Guatemala Ciudad

Semana Santa gaat van start en wij gaan er vandoor. Vakantie! Omstreeks half vier ’s ochtends zeggen we onze hoge werkdruk in het harde Honduras vaarwel. Op naar het tropisch paradijs waar de Maya’s heersen en de ongelukkigheid wordt onderdrukt, waar kolibries en quetzals de hemel kleuren en waar de meer verstandige Noord-Zuid-student zijn stage volbrengt. Uit mijn busraampje zie ik hoe het frisse berglandschap langzaam plaatsmaakt voor de hitte van noordelijk Honduras om als orgelpunt opgeslorpt te worden door het duivelse San Pedro Sula. Waar de Mara’s heersen en waar de armoede drukt, waar bloed en vuilnis de straten kleuren en waar de minder rijke Zuid-mens zijn leven volbrengt. Gelukkig is onze doortocht van korte duur en terwijl we op onze volgende bus wachten wordt ons eindbestemming aan ons verraden door het aantal toeristen. Een hoeveelheid gringos bij elkaar waar men in Marcala enkel van dromen kan. Grote blonde vrouwen en rijke blanke mannen. Gevangen tussen natte droom en nachtmerrie. De droom die men enkel dromen kan, de afgunst die men enkel haten kan.
Hoewel ook wij het aantal bleke gezichten, korte broekjes en crocks niet meer gewoon zijn, is het onderscheid tussen wij en hun voor de gemiddelde Hondurees onzichtbaar. Mijn pas verworven Marcalese nationaliteit wordt aan recordtempo ingeruild voor het lidmanschap bij de bende wandelende geldbuideltjes. Ik krijg de plotse neiging om mijn kousen en korte broek hoog op te trekken, een camera rond mijn nek te hangen en een landkaart omgekeerd vast te houden. De Homo Touristicus die zoals altijd vlijtig zijn evolutionaire voorganger bestudeert. Maar terwijl de gewone mens subject wordt van het archeologisch onderzoek liggen wij reeds lang te slapen in onze comfortabele bus met één persoon per zitje en extra beenruimte. Het leven in Latijns-Amerika is niet altijd kommer en kwel. Die wijsheid wordt nogmaals bevestigd wanneer Angel ons omstreeks acht uur ’s avonds komt ophalen aan het busstation. Na een roadtrip van welgeteld zeventien uur komen we aan bij Angel, ons nieuwe thuis voor de komende dagen in hartje Guatemala Ciudad.
Mijn nieuwe, en Liesbeths oude vriend blijkt deel uit te maken van de Guatemalteekse hogere klasse. Wat zijn erasmusperiode in Europa nog niet had verklapt, wordt nu duidelijk gemaakt door de twee auto’s op de oprit, de beveiligde woonwijk, het huis om in te wonen, het huis om in te werken, de moderne keuken en de grote televisie. Hoewel deze nieuwe omgeving vreemd aanvoelt na bijna drie maand Hondurese realiteit, kan ik Angel moeilijk schuldgevoel aanpraten. Ik ben immers thuisgekomen. Een Vlaamse enclave in een Latijns-Amerikaanse metropool. Beschermd voor Mara’s en armoede, met de luxe die geen van ons nodig heeft maar die we allemaal zo begeren. Het is een blij weerzien met een tweepersoonsbed, dikke gordijnen en dubbel glas. De stilte zwijgt, het donker licht op en het duurt niet lang vooraleer ik in een diepe slaap beland.
Dankzij onze eerste lange nachtrust in maanden staan we de dag na onze verplaatsing reeds klaar om een vulkaan te beklimmen. Onze winnaarsmentaliteit is duidelijk wanneer we in Angels 4x4 de voet bereiken: ‘Volcan Pacaya’ zal eraan moeten geloven. Maar zelfs met geblindeerde ruiten en elektronische snufjes kan de jeep ons niet tot aan de top brengen. De flank beklimmen wordt een karwij voor onze geoliede kuiten en dijen waar we na een kleine honderd bergemeenschap-bezoeken gelukkig alle vertrouwen in hebben. Een verplichte gids wordt nog weifelend in ontvangst genomen maar aangeboden paarden en wandelstokken worden resoluut geweigerd. Beenspieren worden opgewarmd en gestretcht, de lavagesteente ondergrond geeft me een vertrouwd La Palma gevoel en in een mum van tijd bereiken we ons eindpunt. Na een uur wandelen zit ons tocht erop. Verdere doorgang wordt ons ontkend en het binnenste van onze planeet zullen we vandaag niet te zien krijgen. Wolken en telefoonmasten blokkeren mijn zicht en vulkanische steentjes kruipen tussen voetzool en Teva’s. Ik begin te vermoeden dat de toeristen het fout hebben en dat Guatemala geen maat is voor ons Honduras. Een neerslachtigheid bereikt mijn kop en wordt benadrukt door enkele grijze wolken die voorbij trekken. Op dat moment haalt Angel een zak marshmellows boven. Stokken worden gescherpt en sponzige snoepjes worden in een gat tussen de rotsige ondergrond gestopt. Nog geen tien seconden later wordt een goudbruin korstje in mijn mond gepropt. De warme zoetigheid en mogelijks enkele giftige gassen vullen mij met de wetenschap dat deze vulkaan leeft. Het duurt niet lang eer haar hete adem mij bereikt. Mijn neerslachtigheid stijgt op en enkele regendruppels slaan met een sissend geluid neer op de rotsen. Moeder natuur stilt onze honger en met ons vieren gaan we een grot binnen. De hitte overmant me, het zweet breekt me uit. De grot maakt een lichte opwinding in me los en ik begrijp eindelijk waar ons aarde haar vrouwelijkheid aan te danken heeft. Bevredigd bereiken we een klein uur later ons thuishaven.
Guatemala Ciudad is zowat de tweede grootste stad van Centraal-Amerika na Mexico City en in die grootsheid verdwijnt het miezerig Marcala uit onze gedachten. Het centrale park is gevuld met Samana Santa kraampjes en wordt omringd door wat koloniale grootsheid. We bezoeken de kerk eerbiedig in stilte en gaan even later de overdekte markt binnen voor een typisch Guatemalteekse hap. Ver geraken we niet. We vergapen ons aan de honderden kraampjes en duizenden kleuren, de traditionele garderobes en indiaanse gelaten. De toerist in ons wordt losgelaten en onze broze hartjes smelten wanneer beschermengel Angel armbandjes voor ons koopt. De zorgeloosheid als legale immigrant blijkt echter een vluchtige luxe en het is dankzij een oude bekende dat overpeinzingen zich weer meester van mij maken. Armoede blijkt niet te ontvluchten in Latijns-Amerika. Zelfs in een land dat overrompeld wordt door dollarbriefjes stapelen tekorten zich op. Hier voelt de miserie anders aan, snijdt het mes der medelijden op een of andere manier dieper dan in Honduras. Misschien zijn het de felle contrasten eigen aan grote steden die het mes scherpen. De 4x4 geparkeerd naast een bedelend vrouwtje, het eindeloze spectrum nachtelijk neonlicht ten opzichte van de grijze dagen, het vuile schoenpoetsertje boven zijn blinkend stuk arbeidskunst. De nabijheid van rijkdom die de frustratie van de vastgeroeste armoede voedt. In Honduras is er geen blijk van een alternatief, is er enkel de strijd en geen belofte op verlossing. Daarmee dat daar ook het Christendom floreert, het laatste restje hoop op beterschap, zelfs al moeten we daarvoor eerst de dood vinden. In Guatemala leeft nog de Mayacultuur wat deze leek steeds doet denken aan een sterke verbondenheid met de natuur, de zon, de sterren, het hier en het nu. Mogelijks is het enkel mijn verlangen naar Pocahontasromantiek maar op één of andere manier herken ik die mentaliteit nog steeds in het Guatemalteekse volk. In hun koppigheid waarmee men nog steeds de kleren draagt die hun Spaanse overwinnaars aan hun opdrongen. In hun vastberadenheid om het hier en nu te verbeteren en in hun doorzettingsvermogen waarmee men zorgeloos wandelende geldbuideltjes te lijf gaan. Zelfs deze gebronsde, half lege en versleten portefeuille kan niet ontsnappen aan de vele vragende handen die keer op keer aanvoelen als een slag in het gezicht. Maar op een of andere manier blijft hun gerechtigde vraag onbeantwoord. Op een of andere manier slaag ik erin de bedelaars, opdringerige marktkramers en smekende handen te negeren. Op één of andere manier blijven hun vragende handen leeg en wordt mijn hart gevuld met schuld.

zondag 10 april 2011

Moraal der Gemakzuchtigheid

Onze veiligheid was de grootste bekommernis vooraleer we naar Honduras kwamen. Moeders namen afscheid als ware het de laatste keer en vaders lieten weten dat ze toch een ander vakantieoord gingen opzoeken. Een mooi land met weinig toerisme is tegenwoordig immers niet mogelijk zonder enkele verzwegen waarheden. Maar we kozen, we vertrokken en we kwamen aan. Ondertussen (over)leven we al twee maand succesvol in het land van de Mara’s, narco’s, corrupte politie en corruptere regering.
De Hondurese verhalen lijken in schril contrast met mijn Marcalese werkelijkheid. “Buenas tardes” en “adios” zijn nog steeds de meest voorkomende uitroepen wanneer ik over straat wandel en ergens weet ik dat de vriendelijkheid verder reikt dan mijn Westerse kleren en Belgische Euro’s. Niettemin hebben we de champagne nog niet ontkurkt. Hoewel we slagen in ons opzet blijken niet alle verzwegen waarheden gelogen. Af en toe verdwijnt het paradijselijke Honduras uit mijn zicht. Mijn blik wordt vertroebeld door de dronken mannen voor mijn deur, door het zielig snoepkraam van Karens ouders, door de begrafenisstoet die zo nu en dan mijn doorgang naar het Jrimitoslokaal belemmert, door de onderzoekende handen wanneer ik gefouilleerd wordt bij de ingang van Ronnie’s Bar en door de slaande ruzie op straat wanneer ik even later in licht benevelde staat Ronnie vaarwel zeg.
Op die momenten sta ik oog in oog met het Honduras van het MO*-magazine. Het land in de nadagen van een staatsgreep. Het land waar men mensenrechten minimaliseert en geweld romantiseert. Waar mensen verdwijnen en anderen dood worden teruggevonden. Het land dat er in slaagt om een woord als straffeloosheid, wat mij voordien als muziek in de oren klonk, een vieze nasmaak te geven. Alsof zonder straf onze wereld vergaat. Een harde waarheid voor een jongen met achterhaalde idealen.
Terwijl we wachten op de bus richting Mogola ontplooit zich voor ons het gevangenisleven. Een groot geschapen kippengaas geeft het betonnen gebouw een ijzeren mozaïek. Mensen lopen binnen en buiten. Wachters hangen in de hangmat. Celdeuren staan wagenwijd open. De enige dreiging die van het schouwspel uitgaat is een spiraalvormig stuk prikkeldraad bovenop de armzalige omheining. Zelfs de enkele politieagenten, met geweer nonchalant onder de oksel als ware het een zondagskrant, jagen mij geen angst meer aan. Een doodgewoon beeld terwijl ik voor de zoveelste keer in de geïmproviseerde bushalte op een rit wacht. Doodgewone mensen die kunnen lachen, luieren, praten en doden. We moeten daar niet flauw over doen, we kunnen het allemaal. Enkel het wapen dat ons aan die wetenschap herinnert jaagt ons angst aan. Alsof een stuk metaal de duivel in ons wakker maakt. Het is natuurlijk wel eenvoudiger. Een gecontroleerde samentrekking van een vingerspier en de klus is geklaard. Maar betekent dit dat we morele wezens zijn uit gemakzucht? Of zijn we bang ons handen vuil te maken en is smetvrees hetgeen onze zeden bepaalt. Met het passief moorden hebben we blijkbaar minder moeite. De stille medeplichtige. De welgestelden die toekijken hoe de hongerige traag het leven laat. Niets doen staat immers hoger genoteerd in de Moraal der Gemakzuchtigheid. En wanneer de slachtoffers ons dochters, zonen, ons bloed niet zijn dan valt ook die evolutionaire factor weg. U weet wel het ‘Eigen Volk Eerst’-principe. Een slogan die oorspronkelijk de natuur toebehoorde en die onze Vlaams nationalisten verkracht hebben. Vreemd hoe we enkel oog hebben voor het bloed in onze aderen en het bloed aan onze handen niet zien.
Op een bus richting Tegucigalpa staat vooraan een jongeman, van ongeveer mijn leeftijd, de bijbel te verkondigen. De ruige rit door het oerwoud van een Centraal-Amerikaanse metropool zorgt ervoor dat het voorlezen een moeilijke opgave wordt. Al kan een slechte opleiding natuurlijk ook de oorzaak zijn van leesproblemen. Des te stroever de Mattheüs passages vooruitgaan, des te uitgebreider de persoonlijke interpretaties die volgen. Met een ongeëvenaarde overtuigingskracht slaagt hij erin, onder goedkeurend oog van twee oude nonnen, om enkele passagiers tot verroering te brengen. Hoewel hun geloofsuiting bij een beleefd geknik blijft, kan ik een zekere jaloezie niet ontkennen. Een roestvrij geloof in de Christelijke moraal geeft alleszins meer zekerheid dan eeuwige twijfel, maar is in wezen waarschijnlijk niet veel beter dan een Moraal der Angst. Angst voor Gods wraak, angst voor de hel, angst voor de duivel. Altruïsme uit schrik voor hogerhand. Eufemistisch egoïsme. Een ‘voor wat, hoort wat’-mentaliteit die onze handelingen doorspekt. Doe goed en u zal beloond worden, doe fout en u zal boeten. Indien niet in dit leven, dan in het volgende. Het karmagedachte: een narcistische naastenliefde. Een Moraal der Angst waar ook onze rechtspraak op steunt. Steel en u wordt gestraft. Of wat dacht u van ons onderwijs en opvoeding? Buis en u blijft zitten, wees stout en u krijgt slaag. Een geconditioneerde moraal die ons niet beter maakt dan een hond met wurgkraag. Loop en u zult stikken. Onze vrijheid wordt beperkt door luiheid, vuiligheid en lafheid. Laat ons los uit de kooi die wij bescheiden moraliteit noemen. Geef ons allen een computer met enkel namen en een deleteknop en ik vrees dat onze naastenliefde snel zal vergaan. Een harde waarheid voor een luie jongen met achterhaalde idealen en bloed aan zijn handen.
Gelukkig wordt mij het tegendeel geopenbaard. Hoe kinderen de waarheid in pacht hebben. Hoe mensen mooi geboren worden maar lelijk sterven. Er zijn slechts weinigen die deze wrede wet kunnen ontlopen maar als Karen, Karol, Oscarito of Dori zich, met het plezier dat enkel een kind kan ervaren, rond mijn nek wurmen dan lijken ethische overwegingen ver weg. Dan denk ik niet na over het nut van ontwikkelingssamenwerking, achterhaalde idealen en de pragmatische besteding van jullie gulle giften. Dan weiger ik te erkennen dat zij ooit de zatlappen voor mijn deur zullen zijn. Dan weiger ik te geloven dat zij op hun beurt kinderen zullen verwaarlozen. Dan hoop ik dat zij nooit het gif van onze Westerse hebberigheid zullen smaken. De ‘American Dream’. Alsof het geluk van een clochard minderwaardig is aan dat van een prins. Laurent kan er alvast van meespreken, danig angstig voor het verlies van zijn overmaat. Zijn er dan zo weinig geneugten in het leven dat men verdwaalt in een wereld van verdriet? Dat men denkt dat geld soelaas zal brengen, terwijl dat net hetgeen is dat doorgang ontkent aan onze voorspoed. Hoor: onze kleine Che Guevarra aan het woord, met de laptop op de schoot en een gul leven in het vooruitzicht. Wat hebben we eenvoudig praten met eten op ons bord en drank in onze beker. Met zorg van ons ouders en vriendschap van onze naasten. Alsof liefde een evidentie is. Alsof onvoorwaardelijkheid categorisch is. Ik mis soms het Gentse leven. Het blinde genot. De verdovende drank en benevelende nachten. Het vergeten van morgen en de ochtenden met enkel een kater als zorgen. Hier wordt mijn wereld overmand door vragen. Zullen Karen en Karol goede moeders en tantes zijn? Zal Oscar zijn zotheid ooit verliezen en de zatheid vinden? Zal Dori hem steeds onder haar hoede nemen? Zal de armoede zich wreken in hun zijn en zullen ze hun rijkdom verliezen? Zullen ze hun jeugdig gelach met een armoedige toekomst betalen? Iedere keer ze mij aanspreken word ik overmand door schuldgevoel. Ik wil ze meenemen naar Gent en hun onze rijkdom tonen. Niet vanwege mijn luxe en hun armoede. Niet omwille van mijn verstand en hun onwetendheid. Maar vanwege hun rijkdom en de wijsheid die men mij gunt. De waarde van liefde en de overbodigheid van geld. De zin en onzin van ontwikkelingssamenwerking. De zin van genegenheid en de onzin van onverschilligheid.

zondag 27 maart 2011

Koffiefeest deel 2: Zweterige pollekes

Wanneer we vermoeid van El Chiflador wederkeren is het ongeveer half zes ‘s avonds . Terwijl het donker beslag legt op Marcala gaat het koffiefestival van start. Een viering ter ere van het drankje dat, naar mijn schatting, meer dan de helft van de mensen met een inkomen voorziet. Voor de ingang worden Darwin en ikzelf onderworpen aan de onderzoekende blikken van een drietal militairen. Hun metaaldetector en handen fouilleren mijn lichaam en met een geruststellende knik heten ze mij welkom. Mijn edele delen werden vakkundig ontweken en dus blijft mijn enige wapen onaangetast in mijn bezit. Opgelucht en eerbiedig wandelen we de halfopen feestzaal binnen. De zaal is gevuld met mensen die fanatiek over en weer schuifelen op hun plastieken stoelen. Vooraan maken zich een zestal koppels gereed. De mannen gaan gehuld in zwarte broek, wit hemd, witte sombrero en een laagje fierheid. De vrouwen in een witte jurk, die jammer genoeg tot aan de enkels reikt, en met een geel-rode bloem in hun zwarte haren. Hoewel mijn culturele behoeftes door dit traditioneel schouwspel werden bevredigd had het zintuiglijke toch graag wat meer bloot gezien. Al waren het maar de korte beentjes van een doorsnee Marcalese. Lang zou ik echter niet op mijn honger moeten zitten. Partners worden bij de hand genomen en de trotse uitverkorene beginnen aan hun dans. Wij stadsgenoten kijken zwijgzaam toe hoe de fiere mannen met hun ene hand een rode zakdoek rondzwaaien terwijl aan hun andere hand een vrouw wordt rondgezwaaid. Heupen zwieren in het rond, jurken in de lucht en onze handen gaan meermaals op elkaar. De laatste dans wordt afgerond en het applaus in ontvangst genomen. De sterren van de dansvloer maken enkele sierlijke buigingen en verdwijnen vervolgens in het publiek. Ik word plots bevangen door een onheilspellende gedachte en mijn hart maakt overuren wanneer de eerste Chinese vrijwilligers zich op de dansvloer aanbieden. Ik maak mezelf wijs dat nonchalance me onzichtbaar maakt en tracht nog wat harder tegen de muur aan te leunen. Ik kijk wat rond in de lucht alsof ik het plafond controleer op instortingsgevaar en in mijn hoofd weerklinkt een zorgeloos gefluit. De inspanningen mogen niet baten. In mijn ooghoeken zie ik een klein vrouwtje van middelbare leeftijd met een brede glimlach op me afkomen. Gehuld in traditionele kledij grijpt ze me bij mijn zweterige pollekes. Terwijl mijn beul me naar de slachtplank begeleid probeer ik de prangende blikken in mijn rug te vergeten. Één, twee. Één, twee. Één, twee. Hoe moeilijk kan het zijn? Mijn danspartner, haar naam is verloren gegaan terwijl ik verwoed de danspassen trachtte te onthouden, grijpt me bij de heupen en begint vervolgens te leiden. Mijn aangeboren mannelijk gezag wordt me ontnomen en ter represaille stap ik aantal keren op haar tenen. Ik verontschuldig me, zij lacht en de spanning in mijn lichaam ebt weg. Wederom zwieren de heupen in het rond en de jurken in lucht. Met onze armen boven het hoofd draai ik haar rond maar het lengteverschil ontneemt haar de wederdienst. Klungelig doe ik verder en zowaar ontdek ik het genot van ritmische bewegingen. Iets jonger, langer en mooier en ik heb de liefde gevonden. Wanneer de laatste noten zijn gespeeld rest me enkel een dankbare glimlach. Mijn dansgenoot verdwijnt in de menigte en ik blijf verdwaasd achter. “Jorge bailó” wordt luidkeels geroepen en enkele seconden later wordt ik al lachend besprongen door Daniella, een tien jarig meisje en trotse Jrimita. De roes verlaat mijn lichaam. Met het schaamrood op mijn wangen verlaat ik het podium en ga ik opzoek naar een welverdiende pint. Weemoedig denk ik aan het danstalent dat aan mij verloren is gegaan en terwijl ik onder de sterrenhemel naar huis wandel, kan ik een ritmisch gehuppel niet laten.

zondag 20 maart 2011

Koffiefeest deel 1: El Chiflador

Het leven is mooi op zondagavonden in Honduras. In mijn bord barbecuevlees, een lookpatatje en pasta: overschot van vorige nacht. In mijn beker een klutsje overschot rum. In mij een overschot gelukzalige gevoelens van de voorbije week. Ik zou het liefst alles invriezen en op een sombere, grijze Belgische avond het lookpatatje, het vlees, de sterrenhemel, de nazinderende kontschut-muziek, het nazinderende kontgeschut en de gelukzalige gevoelens in mijn microgolfoven ontdooien en verorberen. Maar de techniek ontbreekt mij. Dan maar alles neerpennen en hopen dat het geschrift mijn geheugen overleeft.

Deel 1: Donderdag, El Chiflador
Jrimitos werkt in zo’n tiental verschillende gemeenschappen. Allen met een wederkerend karakter: sommige bezoeken we één maal per week, andere twee maal per week en één enkele gemeenschap wordt slechts één keer per maand afgewerkt. Vandaag is het de beurt aan El Chiflador, dezelfde gemeenschap die we enkele weken geleden voor de eerste maal bezochten. De activiteit gaat door van twee tot vier uur waardoor we de voormiddag vrij hebben om spelen te verzinnen, ons gerief bij elkaar te zoeken, inkopen te doen en ons richting gemeenschap te begeven. Niettemin vertrekken we deze ochtend extra vroeg en hoewel ik u graag anders doe geloven is het niet uit een teveel aan altruïsme. Eén voormiddag ijverig het eigenbelang najagen zal de Hondurese kinderen wel niet schaden. Ons dagelijks vervoersritueel wordt uitgevoerd: we liften of nemen de bus zover mogelijk, en betalen onze chauffeur of bedanken hem voor de liefdadigheidsrit. Vanaf hier begint onze vrijwillige omweg richting berggemeenschap. Naarmate we onze lunchplek naderen wordt het pad smaller en begroeider. Rond mij zie ik een overvloed aan groene varens en roze bloemen, die mij in deze tropische omgeving op een vreemde manier heel gewoon lijken. Om de tocht niet te lastig te maken slinger ik imaginair van liaan naar liaan en vind ik verkoeling dankzij een denkbeeldig tarzanslipje. Enkele meters lager kronkelt een riviertje zich stroomopwaarts richting hoger gelegen gebied, wij volgen. Onze voeten worden in overeenstemming met de grond eronder steeds modderiger en wanneer we onze bestemming naderen is het wandelen veranderd in een gecontroleerd uitslieren. We bereiken El Chiflador al glijdend en de perfect blauwe lucht wordt onverklaarbaar gevuld met kleine waterdruppels. Enkele tientallen meters verder wordt het raadsel van de wolkenloze regen onthult. Voor de tweede maal sinds het begin van mijn Hondurees avontuur sta ik oog in oog met moeder natuur in de vorm van een waterval. Haar tranen vallen loodrecht naar beneden en bevruchten de omringende flora met de moed der wanhoop. Hoewel de beschaafde wereld ver achter ons ligt lijkt het wel of haar doodstrijd het einde nadert. Ook dit stukje tuin van eden zal weldra plaats maken voor ons betonnen bestaan. De eerste tekenen van verval worden mij reeds geopenbaard in de vorm van plastieken buizen die het doorzichtige verdriet aftappen bij de bron en veilig naar mijn Marcalese wc-pot vervoeren. Maar ook dit nieuw inzicht zal mij niet weerhouden van te schijten en ondanks de sombere gedachten sta ik vol blijdschap het tafereel te bewonderen. We dalen af naar enkele platte stenen in het midden van de rivier en onderweg laat ik onze fles frisdrank in het water vallen. Half naakt duik ik even later tevergeefs de zoetigheid achterna, ditmaal lijkt de natuur een stukje beschaving opgeslokt te hebben. Terwijl ik opdroog geniet ik van mijn bord afhaalchinees die zelfs in Marcala hun numeriek overgewicht bewijzen. Je komt er namelijk amper Westerlingen tegen maar vindt er wel twee kitscherig oosters ingerichte restaurants terug. We wandelen verder richting de gemeenschap ‘El Chiflador’ (een half uurtje van de waterval vandaan) en ik bedenk hoe vreemd onze wereld in elkaar zit. Hoe we een leven trachten te bouwen op een onstabiele hoop zelfgeproduceerd afval en verbaasd zijn wanneer alles als een kaartenhuis in elkaar valt. Hoe we ons televisietoestel aanzetten, droevig zijn om het verre leed en verder zappen. Denkend dat ons niets kan overkomen, denkend dat Japanners, Arabieren en Hondurezen onze buren niet zijn. Ergens ben ik blij dat het wereldnieuws enkel sporadisch bij mij komt binnensijpelen en ik geen aandacht hoef te besteden aan stijgende olieprijzen, dalende economieën en het aantal Vlaamse slachtoffers. Het leed van ons egocentrisch volkje is namelijk nog steeds meerwaardig en ik wordt lichtjes misselijk wanneer ik hoop dat onze dorpsgek Khaddafi gelijk heeft. Dat de kruisvaarders en nieuwe kolonisators op zijn Hitlers de oorlog zullen verliezen. Misschien weende moeder natuur daarnet wel tranen van blijdschap. Gelukkig om een klein beetje wraak tegen de menselijke arrogantie. Ik bedenk hoe nietig mijn bijdrage hier is. Hoe weinig ik kan helpen en of ik met mijn Westerse wijsheid niet meer kwaad doe dan goed. Ergens ben ik blij dat ik voor de laatste keer over gender moet gaan preken. Het liefst begraaf ik mijn strijdbijl en laat ik mijn vreedzame oorlog tegen seksisme, armoede en ongelijkheid onbeslist. Maar mijn ouders hebben me goed opgevoed en hoewel ik vaders ongeloof en hopeloosheid ten volle begrijp ben ik te jong om eraan toe te geven. Noem me hardnekkig naïef maar misschien had onze overbuurvrouw wel haar wc-pot moeten aanbieden aan de twee mannen die haar slaap verstoorden met hun zaklamp. Het had de ballenstraat alleszins een aangenamere geur opgeleverd.
Terwijl we wachten op de andere kinderen speel ik met de reeds verzamelende bende een nostalgisch potje voetbal. Ik vergeet even al mijn overpeinzingen en bedenk hoe vrouwen met hun kleinerende beschrijvingen voetbal alle eer aan doen. Een bende gasten die als zotten een bal achterna zitten en hem bij ontmoeting enkele meters verder trappen. Meer heeft men soms niet nodig.

maandag 7 maart 2011

Een weekendje speleologie

Hier lig ik dan, te drogen in de zon. Naast mij stroomt de rivier onverstoord verder, kennelijk onbewust van mijn korte aanwezigheid. Rond mijn hoofd suizen nieuwsgierige vlinders, kleurrijke libellen en brommende vliegen die samen met enkele jongeren verder stroomafwaarts mijn rust trachten te verstoren. Ik zwaai wat met mijn armen om me heen, trek me verder niets aan van mijn belagers en blijf rustig liggen. La Estanzuela is een gemeenschap een tiental kilometer verwijderd van Marcala maar het uitzicht doet niet vermoeden dat we danig dicht bij ons nieuwe thuis zijn. Enkel de bergen in de verte die zich licht aftekenen ten opzichte van de blauwe lucht herkennen we van op ons dakterras. Ik weeg de hoeveelheid vuilnis (een afgetrapte schoenzool, een Colafles en enkele plastiekzakken) af tegen het aantal mesthopen die mijn zicht kruisen en ik besluit dat het dorre landschap meer koeien en paarden herbergt dan mensen. Ik wordt overmand door een heerlijk gevoel van eenzaamheid, ver verwijderd van de Marcalese drukte en spelende kinderen. Een verse mango als hapje, een pintje, wat barbecuevlees, een beetje pasta en een verse watermeloen als dessert maken het plaatje compleet. Arm België. Na een kleine vijf minuten wandelen komen we aan bij een grot, een tiental meter breed en een vijftal meter hoog. We negeren het ‘verboden toegang’ bord en beklimmen ijverig het houten laddertje. Onze eerste illegale handeling op Hondurees grondgebied levert op eerste zicht weinig op. Het geheel is slechts een aantal meter diep en ik vervloek de vage dieptegrens tussen ‘inkeping’ en ‘grot’. Ik stond immers al volledig gereed voor een les speleologie met bijhorende stalagtieten, –mieten en een ongastvrije beer. Maar wanneer ik mij omdraai wordt mijn teleurstelling snel vergeten. Ik wordt omringd door een prachtig landschap in een massief stenen kader. Nergens zie ik een teken van onze moderne samenleving en ik voel me meer dan ooit holbewoner. Ik klim voorzichtig de ladder naar beneden terwijl mijn onderdrukte oerinstincten zich trachten los te rukken uit mijn onderbewustzijn. Een lichte grom richting metgezellen ontsnapt aan de repressie maar gelukkig merkt niemand mijn innerlijke inkepingbewoner (holbewoner zou in deze context fout geïnterpreteerd kunnen worden) op. Wanneer we ons stressvol bestaan zijn vergeten besluiten we om de aftocht te blazen. Een mens moet geconfronteerd worden met drukte om de stilte te waarderen. We maken een kleine omweg. Groene bomen, glinsterende waterdruppels, het rustgevend gekletter van water op steen en water op water en natuurlijk een onontbeerlijke regenboog die zich voorzichtig manifesteert in de waterval. Ik volg de Disney-instructies zorgvuldig op en ga de regenboog achterna richting een verborgen grot achter het watergordijn maar ook hier moet ik mij tevreden stellen met een kleine inkeping. Ter wijze van kinderdroomcompensatie hou ik me dan maar een tiental minuten bezig met platte stenen te laten stuiteren op het water. Bij een zesdubbele recordgooi houden we het voor bekeken en nemen we afscheid van de zoveelste idyllisch plek in Honduras. Onze onderdrukte hol-, grot- en inkepingbewoners en innerlijke kinderen zijn uitgelaten en tot rust gebracht. Vanaf maandag kunnen we ons weer bezighouden met serieuze volwassen zaken. Want hoewel deze blog misschien soms anders doet vermoeden wordt er ook nog gewerkt met Jrimitos. U weet wel, die organisatie die kinderen al spelend iets tracht bij te brengen.
Gelukkig komt na zaterdag, zondag en moet ik mij de volgende dag nog niet neerleggen bij mijn nederlagen:
Hondurese grotten: 2 – Jorge in Honduras: 0
Licht rood getint gaan we vol overgave op zoek naar de aansluitingstreffer. Gegidst door Darwin wandelen we richting een grot waar de Marcalese vleermuizen zich overdag geheimhouden. De beginafmetingen zijn veelbelovend. Gehurkt sluipen we één voor één de grot in. Het benauwde gevoel mindert naarmate we verder gaan maar jammer genoeg neemt ook het zicht af. Met enkel een gsm-lichtje bij de hand beginnen we een klein vuurtje te stoken. Soms blijkt logisch redeneren echter niet te volstaan: Grot  donker  vuur  licht, lijkt op papier een perfect te volgen denkpatroon, maar de werkelijkheid blijkt iets gecompliceerder. Brandend hout produceert namelijk buiten warmte en licht ook heel wat rook en wanneer ons vuur eindelijk goed en wel brandt worden we genoodzaakt het kamp te verlaten. Al kuchend en kruipend trachten we een CO-2 vergiftiging te ontlopen.
Hondurese grotten: 3 – Jorge in Honduras: 0

zondag 27 februari 2011

De man voor mijn deur

Er ligt een man in Marcala, op de straat, voor mijn deur.
Ik vraag me af: “Zal morgen mijn huisje stinken naar dode-mannengeur?”
“Goedenacht mijne heer, goedemorgen lieve man,
ik vroeg me zojuist, gewoon terloops even af of ik u helpen kan.”
Zou ik dat gaan vragen? Kan ik dat wel maken?
Wat als hij dan antwoord: “Ja hoor jongen, geef mij een bed en proper laken.”?
Wat moet ik dan met enkel een slaapzak rond mijn bast?
Ik ben heus niet voorbereid op een vreemde, onaangekondigde gast.
Neen, mijn plan wordt afgeschreven, ik blijf binnen.
In mijn bed wat schrijven, genieten van het proper linnen.
Er ligt een man in Marcala, op de straat, voor mijn deur.
Ik vraag me af: “Zal morgen mijn huisje stinken naar dode-mannengeur?”
Godverdomme, ik kan niet slapen met die doemgedachten.
Dronken mannen in Honduras bezorgen me steeds slapeloze nachten.
Gisteren waren het nog een zatlaps gezangen.
Nu vraag ik me af of de zatlap zich aan mijn balkon heeft opgehangen.
En misschien was hij te zwaar, of het touw onvoldoende sterk.
Misschien kan ik hem morgen bezichtigen in de Marcalese kerk.
Mooi opgemaakt, strak in pak, liggend in een open kist.
Dan zegt hij vast: “Dit zal ik je nooit vergeven, ik wist dat jij het wist.”

Gracias a Dios

Ik weet niet of het Marcalees mensen-in-een-minibus-record reeds het wereldrecord benadert maar ik denk dat we er niet ver meer van verwijderd zijn. Vandaag klokte ik namelijk af op vijfentwintig man, een verbetering van het vorige record met 1 persoon en ergens denk ik dat onze top nog niet bereikt is. Ik moet wel toegeven dat de kleine vier uur durende rit, eerst van Marcala naar La Esperanza en dan van La Esperanza naar Gracias a Dios, geen pretje was. Beeld u maar eens in dat u gedurende het eerste anderhalf uur een luchtje klaar hebt zitten en het niet kan lossen. Een kenner zou dan zeggen: “genoeg potentiële kandidaten, zet de sluitspier op een kiertje en laat het gas geluidloos zijn weg naar buiten zoeken.” Maar de putten in de baan, die ervoor zorgden dat het reeds moeilijk was enige controle over het achterwerk te behouden, en het risico van een vijftigtal boze ogen op mij gericht waren te grote hindernissen. Liever gedurende de hele rit een krampachtige houding aannemen en de bus verlaten als een bejaarde man. Hoofd, rug, kont en benen in een bijna volmaakte kwartcirkel gevolgd door een verlossend wolkje met de geur van incontinentie.
Maar we hadden geen betere stad kunnen uitkiezen om mijn jeugdigheid te herontdekken. Gracias a Dios is erkend Unesco werelderfgoed en de kleurrijke huizen, kleine straatjes en het, naar Gentse normen, kleine kasteel op de top van de heuvel sturen je enkele eeuwen terug in de tijd. De stad wordt ook hier omringd door bergen en heeft zijn naam gekregen uit dankbaarheid voor een plat stuk land. Maar de echte reden waarom we ons hier bevinden ligt een dik half uur wandelen van de stad vandaan. Mijn scepticisme is groot terwijl ik in de brandende zon richting de Agua Termales wandel. Welke zot verlangt er nu bij dertig graden naar een warmwaterbron? Bij de afslag wordt mijn wantrouwen enkel groter als ik in de schaduw van een reclamebord wat uitrust en een verse sinaasappel verorber. Op het bord in grote letters: ‘Agua Termales’ gevolgd door de in onze bekende wijze ‘Coca-Cola’. Aan de overkant van de afslag opnieuw een blinkend bord maar dan met de blauw, rood en witte kleuren van Pepsi ook hier in het bijzijn van ‘Agua Termales’. Ik vraag me af in hoeverre het drankgebruik van de Hondurezen wordt bepaald door hun oorsprong. Links of Rechts? Coca-Cola of Pepsi? Overwoekerd door planten en in een bijna onzichtbaar hoekje gedrongen, hangt een houten bordje waar ik enkel een A en een T op kan ontcijferen. Ik vul de leegtes in en neem met treurnis aan dat dit het enige is dat ons hier rest van Hondurese authenticiteit. De armoede, vroeger herkenbaar door de paard en kar, strooien huisjes, waterputten, een gebrek aan electriciteit en families samengedrongen op een klein en dor veldje, lijkt enkel verdrongen door een meer ontwikkelde armoede. Een armoede die Honduras binnendringt als de woekerende wortels van een uitheemse boom: Amerikaanse felgele halfuitelkaarvallende afgedankte schoolbussen die soms rijden en soms ook niet. Nieuwe wegen soms met asfalt en soms ook niet (maar altijd met putten). Kranen waar soms water uitkomt en soms ook niet. Golfplaten huisjes met electriciteit die soms werkt en soms ook niet. Het lijkt wel of de ontwikkeling ergens halverwege, in een onbegonnen bui van hopeloosheid, er de brui aan heeft gegeven. De Hondurese ontwikkeling: een man aan de fles in zijn midlife-crisis, ver voorbij zijn hoogtepunt en zonder toekomstperspectief. We wandelen verder en op de achtergrond tekent zich het silhouette af van Honduras’ grootste berg. El Cerro de las Minas is net groot genoeg om het schermpje van mijn camera te vullen. Maar jammer genoeg is hij met zijn 2849 meter niet hoog genoeg om bovenuit het vuilnis in de berm te torenen. Nog zo’n half afgewerkt karwij van onze vriend de ontwikkeling: vuilnis maar geen vuilnisbakken.
De opluchting is groot wanneer we onze bestemming bereiken. De Agua Termales komen mij bekend voor en het duurt niet lang vooralleer ik weet waar ik deze deja-vu aan te danken heb. Ik ben beland in het prototype voor Oceade. Aangenaam lauw, warm of heet water omringt door tropische bomen, rieten hutjes en houten brugjes. Enkel de glijbanen, artificiële golven, frietjes in het water en bubbels ontbreken. Maar ik ben niet rouwig. Met een frisse pint in de hand laat ik mij op mijn rug door het water glijden. Ik ben even gevrijwaard van de tiental Hondurese kinderen en hun ouders (in Honduras zijn toeristen zeldzame wezens) en hoor enkel mijn eigen ademhaling en rustige hartslag. Boven mij aanschouw ik hoe de groene bomen voorbijglijden aan de blauwe hemel en ik voel mij oprecht gelukkig met mijn peroonlijk streepje authenticiteit.

woensdag 23 februari 2011

Een uithaal naar een vriend

Ik zie vandaag voor het eerst uw ware aard. U bent de man in de bus. U moet wachten tot iedereen zijn zitvlak comfortabel gezeteld heeft. Er is geen plaats meer voor u en hoewel u vooroverbuigt terwijl u staat, zijn wij het die neerbuigend doen. U stinkt. U bent vuil. U bent veranderd. Alsof u jong bent gaan slapen en oud wakker wordt. Uw gelaat is onherkenbaar en de enige reden dat ik u nog ‘u’ noem is uit pure gewoonte. Zoals de geadopteerde zoon die verdwaasd “papa?” roept nadat zijn niet-biologische vader het geheim aan hem onthult. Als de man die zijn voormalig minnaar “schatje” noemt op een onbewaakt moment.
U bent het hopeloos zielige vertoon in een stadje genaamd La Esperanza. De dansende vrouw op straat die ik zogezegd niet zie. Die enkel wordt uitgelachen door het duiveltje op mijn schouder, als het binnenpretje dat zich door plaatsvervangende schaamte niet durft te uiten. U stelt uzelf te koop aan iedereen die betalen wilt. En er is geen mens die nee durft zeggen. U geeft zoveel en vraagt zo weinig. Vooral voor zij die weinig hebben bent u gul. U hebt immers de gave om hun hun tekorten te doen vergeten. Om hun goed te doen voelen ook al hebben ze het slecht. Ik begrijp het nog wanneer een eenzaam man zonder geld, zonder werk, met enkel zorgen aan u zondigt. Ik heb begrip wanneer ik uw gelaat weerkaatst zie in de ogen van een kreupele bedelaar. Of wanneer ik uw vakmanschap herken in de plas naast de slapende man op straat.
Maar ik weiger u nog vriend te noemen als u de man bent die zijn kinderen slaat en de vrouw die hun verwaarloost. Ik weiger u nog vriend te noemen als u de mede aanleiding bent voor in het wild hakkende machetes, doelloze kogels en ondervoeding. Ik weiger u nog vriend te noemen als men u verkiest boven gezond verstand en gezonde kost.
Ik weiger u nog ‘u’ te noemen indien jij de oorzaak bent dat Oscarito bij mij komt bedelen voor een vervroegd vier-uurtje. Of indien jij de reden bent dat Karen’s zusje vandaag niet komt opdagen en ziek en zonder dokter onder de verkoopsstand van haar ouders ligt.
Ik weiger u nog vriend te noemen terwijl ik op dit eigenste moment aan u zondig. U bent het flesje in mijn hand en ik herken uw bittere smaak telkens ik een slok neem. Vriend: “u bent mijn vriend niet langer, enkel een middel om uw miserie te vergeten.”

vrijdag 18 februari 2011

Jrimitos

Vandaag is het zondag 13 februari 2011 en trouwe lezers zullen merken dat er zijn reeds een aantal dagen voorbij zijn gegaan zonder verslaggeving. Drukke dagen en vermoeidheid maken van mij namelijk een trage schrijver. Maar geen nood de zondag brengt redding. Al merk ik hier in Marcala weinig van de zo geliefde rustdag. De straten zijn voller dan ooit en de kelen van de verkoopslieden werken overuren. Gelukkig heeft mijn goede vriend hier beneden een megafoon bij de hand om zijn stembanden te sparen, al denkt mijn ochtendhumeur daar anders over. De voorbije dagen zijn we voor de eerste malen op stap gegaan met Jrimitos. Een kleine bloemlezing:
Dinsdag
We vertrekken vol goede moed richting Las Tranchitas. Een berggemeenschap waar enkele landloze boeren werken op koffieplantages. Ons doel is om hun kinderen aan het werk te stellen. Een beetje extra kinderarbeid voor een mooie fotoreportage is immers goed voor de interne boekhouding van Jrimitos. Aan de rand van de stad wachten we tot één van de passerende pick-ups ons wilt meenemen in zijn kofferbak. Iedere opportuniteit voor een bijkomend inkomen is in Honduras mooi meegenomen en dus is iedereen die in bezit is van een rijdende wagen ook taxichauffeur. Wij hebben geluk: samen met enkele onbekenden krijgen we met zen achten een gratis openluchtlift. De zon brand en mijn haren wapperen in de wind. Ik droom even weg naar meer romantische taferelen en vlieg bij de zoveelste put in het wegdek bijna uit de achterbak. Toch maar bij de zaak blijven Jorge. Ik ben opgelucht wanneer ik terug met beide voeten op de grond sta en we aan de steile wandeling bergop kunnen beginnen. Misschien had ik twee keer moeten denken over mijn schoeiselkeuze, met teenslippers een half oerwoud door blijkt immers geen evidentie. Niettemin geraak ik boven waar we enkele stemmen horen in de dichtbegroeide koffieplantage. Met Lorena voorop gaan we op ons doel af. Enkele hola’s en mucho gusto’s later hebben we een halve stoet kinderen achter ons aan lopen. De vriendelijkheid van de ouders (zelf met machete in de hand) en het enthousiasme van de kinderen doet niet vermoeden dat deze mensen een hard leven hebben. Ik merk weinig van de problematiek waarvan sprake op de vergadering gisteren. Geen mishandelde, ondervoede, ongelukkige kinderen, geen gefrustreerde ouders aan de drank. Maar misschien is er een reden dat we hier onze fotorol komen ontladen en hoogstwaarschijnlijk zit de problematiek dieper en beter verscholen dan in een donker hoekje in een koffieplantage. De kinderen gaan vakkundig te werk en het valt op dat dit niet hun eerste keer is. De dubbelzinnigheid van kinderarbeid is treffend. Deze mensen hebben geen andere uitweg dan de weg van de koffie. Die na de pluk, het drogen, het vermalen en de mooie verpakking in onze tas terecht komt. Maar wees niet gegeneerd wanneer u morgenvroeg uw koffie drinkt, u geeft deze mensen immers een inkomen. Wees eerder gegeneerd als u morgen naast u kop koffie uw krant openslaat en een artikel leest over de ongelijke verdeling tussen Wallonië en Vlaanderen. In deze steeds meer geglobaliseerde wereld zou een iets globalere kijk ons Belgiëland namelijk geen kwaad kunnen.
Woensdag
Vandaag staat ons eerste echte Jrimitos-ervaring op de agenda. Terwijl we richting Campo Colon (een gemeenschap niet ver van Marcala) wandelen, ben ik nerveus als een puber op de vooravond van zijn eerste schooldag. Zullen de kinderen mij wel tof vinden? Zal ik goede punten scoren bij mijn collega’s? Ik verdoem dat Westerse uitvindingen danig diep in me ingebakken zitten dat ik zelf in een land met een sterk uitgewerkte mañana-mañana-cultuur stress moet ondervinden. Ik heb trouwens ontdekt dat het woord ‘esperar’ aan de grondslag ligt van die door mij zo geliefde levensstijl. Daar het beide wachten en hopen betekent, alsof geduld steeds geluk voortbrengt. De Westerse wetenschap moet dit maal het onderspit delven ten opzichte van de Zuiderse wijsheid want tijdens onze wandeling pikken we twee kinderen op die meedoen met de Jrimitos activiteit. Als begroeting krijg ik spontaan een knuffel. Ik weiger te denken dat dit gebruikelijk is en ga van de veronderstelling uit dat ik reeds tof gevonden wordt. Al het andere lijkt plots van minder belang en de stress ebt weg. We komen aan op een overdekte parking waar vroeger de brandweer huisde en waar vandaag de Jrimitos kinderen zich kunnen uitleven beschermd voor de felle zon. De kinderen komen druppelsgewijs toe en wanneer ze allen rustig aan de kant zitten, kunnen we met de activiteiten beginnen. We gaan door met het thema gender daar er in deze streken nog veel machismo heerst. De man werkt en hanteert de machete. De vrouw luistert en doet de rest. U zou de gemiddelde Hondurees kunnen vergelijken met onze Vlaamse bouwvakkers, vlijtig fluitend naar al het schoon dat hun gezichtsveld passeert. Alleen hoort de schone hier de roep te beantwoorden alsof de mannen een hondenfluitje hanteren. We spelen enkele spelen die de mondigheid van de jongeren horen te bevorderen en achteraf wordt er ijverig gereflecteerd. We bespreken in groep wat typisch mannelijk en wat typisch vrouwelijk is. Lang haar en het dragen van sandalen wordt unaniem tot het vrouwelijke beschouwd en ik heb de plotse neiging om al zittend te gaan plassen. Wanneer het groepsgesprek de homoseksuele toer opgaat, wordt de sfeer plots iets grimmiger. Vergeet de mannelijke heerschappij, het zijn de vooroordelen die het hier voor het zeggen hebben. En die zijn voor homo’s, dankzij de machistische, katholieke cultuur, vreemd genoeg niet rooskleurig. Gelukkig redt de achtjarige Karen, een meisje dat al langer deelneemt aan Jrimitos, de dag met haar wijze woorden: “Asi es la vida.”
Donderdag: Radio, El Chiflador
Vanaf vandaag dien ik aangesproken te worden als B.M., ofwel: bekende Marcalees. Mijn persoonlijke zendtijd op de Marcalese katholieke radio was dan misschien wel van korte duur, ergens ben ik zeker dat mijn zegje niet snel vergeten zal worden. Nadat Fibe, Lorena, Dinora, Darwin (allen medewerkers van Jrimitos), Karen, Daniella (meisjes die deelnemen aan Jrimitos) en Liesbeth allen hun uitleg hadden gedaan over Jrimitos was ikzelf aan de beurt. Mijn doodstrijd begon toen ik geheel onverwacht de micro onder mijn neus kreeg geschoven: “Euh watte?” Gelukkig kon ik na een eeuwige stilte, die werd beholpen door een mooi tjingeltjangel-deuntje van de aandachtige presentator, toch nog enkele enigszins nuttige woorden uitbrengen. Niettemin denk ik dat het gemiddelde Belgische IQ sinds deze dag niet erg hoog wordt ingeschat door de luisteraars van Radio San Miguel. Maar ach, radio is entertainment en ik offer mijzelf graag op.
Na mijn succesvol radiodebuut vertrokken we met zen allen richting El Chiflador. Eerst met de bus (waarover later meer) gevolgd door een half uurtje wandelen bergop. El Chiflador is een berggemeenschap waar we vandaag voor de eerste keer een activiteit met Jrimitos organiseren. Een achtenveertig enthousiaste kinderen staan ons op te wachten. We worden begeleid richting het voetbalveld, wat zowat de enige recreatiemogelijkheid voor kinderen is die alle berggemeenschappen gemeen hebben. Maar stel je er niet teveel bij voor: veel zand, hier en daar een plukje gras, zes houten palen en een grazende koe (die overigens koppig blijft staan wanneer er gevoetbald wordt). Overigens heb ik nog nergens een deftige voetbal gezien en vraag ik mij meer en meer af hoe Honduras’ nationale voetbalploeg de wereldbeker heeft gehaald en onze Rode Duivels niet. Dit veld blijkt, op een niet té zonnige dag, de ideale plaats om Jrimitos voor te stellen. We starten met de kinderen enkele regels te laten opstellen en de onze er onopvallend tussen te plaatsen. De uiteindelijke lijst is indrukwekkend: respecteer ‘los jrimitos’ (de kinderen en de animatoren), vloek niet, vecht niet, gooi je vuilnis niet zomaar op grond, roep niet, steek je hand op, wees niet bang om iets te vragen, enz… Als kennismaking wordt er vandaag enkel gespeeld en laten we het educatieve achterwege. Al kan er met spelen alleen ook heel wat bijgeleerd worden. Eén van de spelletjes is bijvoorbeeld olifantestafette: waarbij de kinderen in groepen worden verdeeld en in een rij mooi achter elkaar moeten gaan staan. Vervolgens moet ieder kind één hand door zijn benen steken en met zijn ander hand de hand van de persoon voor hem vastnemen. Alzo doende moet de groep een bepaalde afstand trachten af te leggen. Mijn groep, met hoofdzakelijk zeer jonge jongentjes, heeft het niet helemaal goed begrepen en in plaats van hun hand door hun benen te steken nemen enkelen, niets vermoedend, hun balletjes in de hand. Maar met veel gebaren en hier en daar een handje te helpen (in andere omstandigheden zou een vergelijking met Vangheluwe niet ver gezocht zijn) komen we de dag door. De kinderen en ik hebben zich zichtbaar geamuseerd en binnen vijftien dagen verwacht ik niet minder dan achtenveertig (plus één) enthousiaste jongelingen.
Zaterdag: Pava’s met SEFCA
We slaan een dag over aangezien gisteren een dag was van weinig gebeuren en weinig schrijven. Gisteren hebben we immers gerebelleerd tegen de wetten van de fysica en orde geschept in de chaos van het Jrimitos kantoor. Jammer genoeg geen schatten gevonden en wat mij het meest kon verbazen waren door ratten half opgevreten oude papieren, een dode gekko (vastgeplakt aan een rattenval bestaande uit een bakje met lijm), en een springlevende kakkerlak. Zoals ik reeds zei: een dag van weinig gebeuren.
Vandaag daarentegen ziet er veelbelovend uit. Samen met Lorena gaan we immers in opdracht van SEFCA, een organisatie voor vrouwen, naar een veld in de buurt van Pava’s, op zijn beurt een bergdorpje in de buurt van Marcala. Indien u enige referentie nodig heeft zou u het kunnen omschrijven als een weide in een deelgemeente van Scheldewindeke… maar dan in Honduras.
We worden verwelkomd in de bus door een, naar mijn schatting, tien à elf jarig jongentje. Hij houdt met één hand de deur voor ons open terwijl hij met de ander ons wisselgeld telt en ondertussen met zijn hoofd ons zitje aanduidt. Blijkbaar is de vrouw niet de enige die meerdere zaken gelijktijdig kan uitvoeren en hebben ze hier al langer leren profiteren van de multifunctionaliteit van een kind. Ik wordt geplaatst op de derde rij en wordt langs vier kanten de ruimte ontkend. Links van mij voel ik de (ik moet toegeven) zachte vormen van een oud en reeds flink uitgezet Hondurees vrouwtje. Rechts van mij voel ik het harde metaal en het koude glas die onontkenbaar de gelimiteerde breedte van het busje aantonen. In mijn rug voel ik het constante geschuifel van mijn achterbuur zijn harde knieën terwijl ik langs voor de mijne op mijn beurt, als vorm van gedwongen wraak, in andermans rug boor. Tot overmaat van ramp lijkt het minibusje zijn uitlaat langs de binnenkant te zitten. “Mama, geen zorgen. Ik zal hier niet vermoord of gekidnapt worden. En als ik dan toch in Honduras het loodje moet leggen, zal dat hoogstwaarschijnlijk zijn als gevolg van een pijnloze CO2-vergiftiging.” Om mijn gedachten weg te houden van mijn opborrelende maaginhoud begin ik het aantal mensen in (en half uit) het busje te tellen. Bij aankomst bedraagt het record vierentwintig man in een busje waar we naar Vlaamse normen maximum een tiental Chinese migrantjes in zouden vervoeren. Terwijl ik uitstap voel ik me als een clown in het circus die samen met zijn collega’s één voor één uit hun miniwagen kruipen. Ik droom weg naar een land met NMBS treinen, bussen van De Lijn, overprijsde ritten en slechte uurregeling. Eens buiten tracht ik mijn longen te vullen met de frisse lucht en kent mijn droom een abrupt einde. Mijn inwendige organen geven immers mijn locatie aan: de pot op met België ik zit in de Hondurese Bergen!
Ik weet niet of wij hier echt hoog zitten of de wolken laag, maar alleszins wordt ons zicht beperkt tot enkele meters. Mijn verbazing is dan ook groot als ik plots wordt omsingeld door drie oude vrouwtjes gewapend met machete en hark. Geen zorgen de wapens zijn begrijpelijk als men weet dat we hier zijn om volktuintjes aan te leggen. De volkstuintjes hebben tot doel om de mensen hier iets onafhankelijker te maken van de schommelende voedselprijzen en zijn een initiatief van SEFCA. De tocht naar het te bewerken perceel gaat stijl omhoog. De grond is modderig en glad en lijkt wel het Hondurese equivalent van een skipiste. Maar dit maal ben ik voorbereid: goede wandelschoenen, dikke pull en de blik op oneindig. Bij mijn zoveelste uitschuiver wordt mijn onervarenheid als bergbeklimmer echter pijnlijk duidelijk en word ik voorbijgestoken door de drie Hondurese vrouwtjes. Die allen rustig een praatje slaan terwijl ze zonder moeite en met teenslippers aan het adventure-parcours afleggen. Ik weiger op te geven en zet de achtervolging in: ik klauter over, onder en tussen prikkeldraad, trek me op aan iedere tak die me stevig genoeg lijkt, word af en toe gedwongen op handen en voeten verder te gaan en doe dit alles terwijl ik behendig de vele koeienvlaaien op de bergkam ontwijk. Bovenop de berg wacht mij een verrassing. Ik blijk niet enkel een nieuweling in het bergbeklimmen ook in het boeren heb ik nog veel te leren. Voor mij ligt een enorme hoop verzamelde koeienstront en ik word door de vrouwen verzocht om samen met hun de grote klompen, de één al verser dan de ander, te vermalen. “U leeft maar één keer” wordt mij toegefluisterd, ik zet mijn Westerse preutsheid opzij en begin te verbrokkelen. Eerst met de handen, dan met een stok en als summum mag ik tekeer gaan met de machete. Alsof er een hiërarchie bestaat in het koeienvlavermalen.
Overigens een kleine tip voor degene die binnenkort een bezoek gepland heeft bij de dermatoloog: er bestaat geen betere zalf dan dat wat op natuurlijke wijze het achterste van een koe verlaat: mijn handen zijn nog nooit zo zacht geweest.
Wanneer alles fijn vermaald is en naar de mesthoop naast het te bemesten perceel is gebracht worden we allen door de vrouwen uitgenodigd in een half open vervallen stalletje. Eén van de vrouwen neemt het woord en start een gebed. De locatie, het mistige uitzicht en de vaak wederkerende woorden “gracias a Dios” maken op deze anders volmaakte atheïst indruk. Er ontbreekt enkel een ezel, enkele schapen en een baby. Vreemd hoe mensen hier steeds God bedanken voor het weinige dat ze hebben, en hoe wij, Westerlingen, steeds denken dat we onze veelheid aan onszelf te danken hebben. Terwijl we afdalen kijk ik toe hoe één van de vrouwtjes een drie meter lange boom met zich meesleurt en begin ik me af te vragen wie er gelijk heeft. Beneden krijg ik een bord met kip, rijst en tortilla voor mij geschoven. Ik tast toe met het schaamrood op mijn wangen. Ik weet niet wie te danken, maar ik ben dankbaar.

Jrimitos

Vandaag is het zondag 13 februari 2011 en trouwe lezers zullen merken dat er zijn reeds een aantal dagen voorbij zijn gegaan zonder verslaggeving. Drukke dagen en vermoeidheid maken van mij namelijk een trage schrijver. Maar geen nood de zondag brengt redding. Al merk ik hier in Marcala weinig van de zo geliefde rustdag. De straten zijn voller dan ooit en de kelen van de verkoopslieden werken overuren. Gelukkig heeft mijn goede vriend hier beneden een megafoon bij de hand om zijn stembanden te sparen, al denkt mijn ochtendhumeur daar anders over. De voorbije dagen zijn we voor de eerste malen op stap gegaan met Jrimitos. Een kleine bloemlezing:
Dinsdag
We vertrekken vol goede moed richting Las Tranchitas. Een berggemeenschap waar enkele landloze boeren werken op koffieplantages. Ons doel is om hun kinderen aan het werk te stellen. Een beetje extra kinderarbeid voor een mooie fotoreportage is immers goed voor de interne boekhouding van Jrimitos. Aan de rand van de stad wachten we tot één van de passerende pick-ups ons wilt meenemen in zijn kofferbak. Iedere opportuniteit voor een bijkomend inkomen is in Honduras mooi meegenomen en dus is iedereen die in bezit is van een rijdende wagen ook taxichauffeur. Wij hebben geluk: samen met enkele onbekenden krijgen we met zen achten een gratis openluchtlift. De zon brand en mijn haren wapperen in de wind. Ik droom even weg naar meer romantische taferelen en vlieg bij de zoveelste put in het wegdek bijna uit de achterbak. Toch maar bij de zaak blijven Jorge. Ik ben opgelucht wanneer ik terug met beide voeten op de grond sta en we aan de steile wandeling bergop kunnen beginnen. Misschien had ik twee keer moeten denken over mijn schoeiselkeuze, met teenslippers een half oerwoud door blijkt immers geen evidentie. Niettemin geraak ik boven waar we enkele stemmen horen in de dichtbegroeide koffieplantage. Met Lorena voorop gaan we op ons doel af. Enkele hola’s en mucho gusto’s later hebben we een halve stoet kinderen achter ons aan lopen. De vriendelijkheid van de ouders (zelf met machete in de hand) en het enthousiasme van de kinderen doet niet vermoeden dat deze mensen een hard leven hebben. Ik merk weinig van de problematiek waarvan sprake op de vergadering gisteren. Geen mishandelde, ondervoede, ongelukkige kinderen, geen gefrustreerde ouders aan de drank. Maar misschien is er een reden dat we hier onze fotorol komen ontladen en hoogstwaarschijnlijk zit de problematiek dieper en beter verscholen dan in een donker hoekje in een koffieplantage. De kinderen gaan vakkundig te werk en het valt op dat dit niet hun eerste keer is. De dubbelzinnigheid van kinderarbeid is treffend. Deze mensen hebben geen andere uitweg dan de weg van de koffie. Die na de pluk, het drogen, het vermalen en de mooie verpakking in onze tas terecht komt. Maar wees niet gegeneerd wanneer u morgenvroeg uw koffie drinkt, u geeft deze mensen immers een inkomen. Wees eerder gegeneerd als u morgen naast u kop koffie uw krant openslaat en een artikel leest over de ongelijke verdeling tussen Wallonië en Vlaanderen. In deze steeds meer geglobaliseerde wereld zou een iets globalere kijk ons Belgiëland namelijk geen kwaad kunnen.
Woensdag
Vandaag staat ons eerste echte Jrimitos-ervaring op de agenda. Terwijl we richting Campo Colon (een gemeenschap niet ver van Marcala) wandelen, ben ik nerveus als een puber op de vooravond van zijn eerste schooldag. Zullen de kinderen mij wel tof vinden? Zal ik goede punten scoren bij mijn collega’s? Ik verdoem dat Westerse uitvindingen danig diep in me ingebakken zitten dat ik zelf in een land met een sterk uitgewerkte mañana-mañana-cultuur stress moet ondervinden. Ik heb trouwens ontdekt dat het woord ‘esperar’ aan de grondslag ligt van die door mij zo geliefde levensstijl. Daar het beide wachten en hopen betekent, alsof geduld steeds geluk voortbrengt. De Westerse wetenschap moet dit maal het onderspit delven ten opzichte van de Zuiderse wijsheid want tijdens onze wandeling pikken we twee kinderen op die meedoen met de Jrimitos activiteit. Als begroeting krijg ik spontaan een knuffel. Ik weiger te denken dat dit gebruikelijk is en ga van de veronderstelling uit dat ik reeds tof gevonden wordt. Al het andere lijkt plots van minder belang en de stress ebt weg. We komen aan op een overdekte parking waar vroeger de brandweer huisde en waar vandaag de Jrimitos kinderen zich kunnen uitleven beschermd voor de felle zon. De kinderen komen druppelsgewijs toe en wanneer ze allen rustig aan de kant zitten, kunnen we met de activiteiten beginnen. We gaan door met het thema gender daar er in deze streken nog veel machismo heerst. De man werkt en hanteert de machete. De vrouw luistert en doet de rest. U zou de gemiddelde Hondurees kunnen vergelijken met onze Vlaamse bouwvakkers, vlijtig fluitend naar al het schoon dat hun gezichtsveld passeert. Alleen hoort de schone hier de roep te beantwoorden alsof de mannen een hondenfluitje hanteren. We spelen enkele spelen die de mondigheid van de jongeren horen te bevorderen en achteraf wordt er ijverig gereflecteerd. We bespreken in groep wat typisch mannelijk en wat typisch vrouwelijk is. Lang haar en het dragen van sandalen wordt unaniem tot het vrouwelijke beschouwd en ik heb de plotse neiging om al zittend te gaan plassen. Wanneer het groepsgesprek de homoseksuele toer opgaat, wordt de sfeer plots iets grimmiger. Vergeet de mannelijke heerschappij, het zijn de vooroordelen die het hier voor het zeggen hebben. En die zijn voor homo’s, dankzij de machistische, katholieke cultuur, vreemd genoeg niet rooskleurig. Gelukkig redt de achtjarige Karen, een meisje dat al langer deelneemt aan Jrimitos, de dag met haar wijze woorden: “Asi es la vida.”
Donderdag: Radio, El Chiflador
Vanaf vandaag dien ik aangesproken te worden als B.M., ofwel: bekende Marcalees. Mijn persoonlijke zendtijd op de Marcalese katholieke radio was dan misschien wel van korte duur, ergens ben ik zeker dat mijn zegje niet snel vergeten zal worden. Nadat Fibe, Lorena, Dinora, Darwin (allen medewerkers van Jrimitos), Karen, Daniella (meisjes die deelnemen aan Jrimitos) en Liesbeth allen hun uitleg hadden gedaan over Jrimitos was ikzelf aan de beurt. Mijn doodstrijd begon toen ik geheel onverwacht de micro onder mijn neus kreeg geschoven: “Euh watte?” Gelukkig kon ik na een eeuwige stilte, die werd beholpen door een mooi tjingeltjangel-deuntje van de aandachtige presentator, toch nog enkele enigszins nuttige woorden uitbrengen. Niettemin denk ik dat het gemiddelde Belgische IQ sinds deze dag niet erg hoog wordt ingeschat door de luisteraars van Radio San Miguel. Maar ach, radio is entertainment en ik offer mijzelf graag op.
Na mijn succesvol radiodebuut vertrokken we met zen allen richting El Chiflador. Eerst met de bus (waarover later meer) gevolgd door een half uurtje wandelen bergop. El Chiflador is een berggemeenschap waar we vandaag voor de eerste keer een activiteit met Jrimitos organiseren. Een achtenveertig enthousiaste kinderen staan ons op te wachten. We worden begeleid richting het voetbalveld, wat zowat de enige recreatiemogelijkheid voor kinderen is die alle berggemeenschappen gemeen hebben. Maar stel je er niet teveel bij voor: veel zand, hier en daar een plukje gras, zes houten palen en een grazende koe (die overigens koppig blijft staan wanneer er gevoetbald wordt). Overigens heb ik nog nergens een deftige voetbal gezien en vraag ik mij meer en meer af hoe Honduras’ nationale voetbalploeg de wereldbeker heeft gehaald en onze Rode Duivels niet. Dit veld blijkt, op een niet té zonnige dag, de ideale plaats om Jrimitos voor te stellen. We starten met de kinderen enkele regels te laten opstellen en de onze er onopvallend tussen te plaatsen. De uiteindelijke lijst is indrukwekkend: respecteer ‘los jrimitos’ (de kinderen en de animatoren), vloek niet, vecht niet, gooi je vuilnis niet zomaar op grond, roep niet, steek je hand op, wees niet bang om iets te vragen, enz… Als kennismaking wordt er vandaag enkel gespeeld en laten we het educatieve achterwege. Al kan er met spelen alleen ook heel wat bijgeleerd worden. Eén van de spelletjes is bijvoorbeeld olifantestafette: waarbij de kinderen in groepen worden verdeeld en in een rij mooi achter elkaar moeten gaan staan. Vervolgens moet ieder kind één hand door zijn benen steken en met zijn ander hand de hand van de persoon voor hem vastnemen. Alzo doende moet de groep een bepaalde afstand trachten af te leggen. Mijn groep, met hoofdzakelijk zeer jonge jongentjes, heeft het niet helemaal goed begrepen en in plaats van hun hand door hun benen te steken nemen enkelen, niets vermoedend, hun balletjes in de hand. Maar met veel gebaren en hier en daar een handje te helpen (in andere omstandigheden zou een vergelijking met Vangheluwe niet ver gezocht zijn) komen we de dag door. De kinderen en ik hebben zich zichtbaar geamuseerd en binnen vijftien dagen verwacht ik niet minder dan achtenveertig (plus één) enthousiaste jongelingen.
Zaterdag: Pava’s met SEFCA
We slaan een dag over aangezien gisteren een dag was van weinig gebeuren en weinig schrijven. Gisteren hebben we immers gerebelleerd tegen de wetten van de fysica en orde geschept in de chaos van het Jrimitos kantoor. Jammer genoeg geen schatten gevonden en wat mij het meest kon verbazen waren door ratten half opgevreten oude papieren, een dode gekko (vastgeplakt aan een rattenval bestaande uit een bakje met lijm), en een springlevende kakkerlak. Zoals ik reeds zei: een dag van weinig gebeuren.
Vandaag daarentegen ziet er veelbelovend uit. Samen met Lorena gaan we immers in opdracht van SEFCA, een organisatie voor vrouwen, naar een veld in de buurt van Pava’s, op zijn beurt een bergdorpje in de buurt van Marcala. Indien u enige referentie nodig heeft zou u het kunnen omschrijven als een weide in een deelgemeente van Scheldewindeke… maar dan in Honduras.
We worden verwelkomd in de bus door een, naar mijn schatting, tien à elf jarig jongentje. Hij houdt met één hand de deur voor ons open terwijl hij met de ander ons wisselgeld telt en ondertussen met zijn hoofd ons zitje aanduidt. Blijkbaar is de vrouw niet de enige die meerdere zaken gelijktijdig kan uitvoeren en hebben ze hier al langer leren profiteren van de multifunctionaliteit van een kind. Ik wordt geplaatst op de derde rij en wordt langs vier kanten de ruimte ontkend. Links van mij voel ik de (ik moet toegeven) zachte vormen van een oud en reeds flink uitgezet Hondurees vrouwtje. Rechts van mij voel ik het harde metaal en het koude glas die onontkenbaar de gelimiteerde breedte van het busje aantonen. In mijn rug voel ik het constante geschuifel van mijn achterbuur zijn harde knieën terwijl ik langs voor de mijne op mijn beurt, als vorm van gedwongen wraak, in andermans rug boor. Tot overmaat van ramp lijkt het minibusje zijn uitlaat langs de binnenkant te zitten. “Mama, geen zorgen. Ik zal hier niet vermoord of gekidnapt worden. En als ik dan toch in Honduras het loodje moet leggen, zal dat hoogstwaarschijnlijk zijn als gevolg van een pijnloze CO2-vergiftiging.” Om mijn gedachten weg te houden van mijn opborrelende maaginhoud begin ik het aantal mensen in (en half uit) het busje te tellen. Bij aankomst bedraagt het record vierentwintig man in een busje waar we naar Vlaamse normen maximum een tiental Chinese migrantjes in zouden vervoeren. Terwijl ik uitstap voel ik me als een clown in het circus die samen met zijn collega’s één voor één uit hun miniwagen kruipen. Ik droom weg naar een land met NMBS treinen, bussen van De Lijn, overprijsde ritten en slechte uurregeling. Eens buiten tracht ik mijn longen te vullen met de frisse lucht en kent mijn droom een abrupt einde. Mijn inwendige organen geven immers mijn locatie aan: de pot op met België ik zit in de Hondurese Bergen!
Ik weet niet of wij hier echt hoog zitten of de wolken laag, maar alleszins wordt ons zicht beperkt tot enkele meters. Mijn verbazing is dan ook groot als ik plots wordt omsingeld door drie oude vrouwtjes gewapend met machete en hark. Geen zorgen de wapens zijn begrijpelijk als men weet dat we hier zijn om volktuintjes aan te leggen. De volkstuintjes hebben tot doel om de mensen hier iets onafhankelijker te maken van de schommelende voedselprijzen en zijn een initiatief van SEFCA. De tocht naar het te bewerken perceel gaat stijl omhoog. De grond is modderig en glad en lijkt wel het Hondurese equivalent van een skipiste. Maar dit maal ben ik voorbereid: goede wandelschoenen, dikke pull en de blik op oneindig. Bij mijn zoveelste uitschuiver wordt mijn onervarenheid als bergbeklimmer echter pijnlijk duidelijk en word ik voorbijgestoken door de drie Hondurese vrouwtjes. Die allen rustig een praatje slaan terwijl ze zonder moeite en met teenslippers aan het adventure-parcours afleggen. Ik weiger op te geven en zet de achtervolging in: ik klauter over, onder en tussen prikkeldraad, trek me op aan iedere tak die me stevig genoeg lijkt, word af en toe gedwongen op handen en voeten verder te gaan en doe dit alles terwijl ik behendig de vele koeienvlaaien op de bergkam ontwijk. Bovenop de berg wacht mij een verrassing. Ik blijk niet enkel een nieuweling in het bergbeklimmen ook in het boeren heb ik nog veel te leren. Voor mij ligt een enorme hoop verzamelde koeienstront en ik word door de vrouwen verzocht om samen met hun de grote klompen, de één al verser dan de ander, te vermalen. “U leeft maar één keer” wordt mij toegefluisterd, ik zet mijn Westerse preutsheid opzij en begin te verbrokkelen. Eerst met de handen, dan met een stok en als summum mag ik tekeer gaan met de machete. Alsof er een hiërarchie bestaat in het koeienvlavermalen.
Overigens een kleine tip voor degene die binnenkort een bezoek gepland heeft bij de dermatoloog: er bestaat geen betere zalf dan dat wat op natuurlijke wijze het achterste van een koe verlaat: mijn handen zijn nog nooit zo zacht geweest.
Wanneer alles fijn vermaald is en naar de mesthoop naast het te bemesten perceel is gebracht worden we allen door de vrouwen uitgenodigd in een half open vervallen stalletje. Eén van de vrouwen neemt het woord en start een gebed. De locatie, het mistige uitzicht en de vaak wederkerende woorden “gracias a Dios” maken op deze anders volmaakte atheïst indruk. Er ontbreekt enkel een ezel, enkele schapen en een baby. Vreemd hoe mensen hier steeds God bedanken voor het weinige dat ze hebben, en hoe wij, Westerlingen, steeds denken dat we onze veelheid aan onszelf te danken hebben. Terwijl we afdalen kijk ik toe hoe één van de vrouwtjes een drie meter lange boom met zich meesleurt en begin ik me af te vragen wie er gelijk heeft. Beneden krijg ik een bord met kip, rijst en tortilla voor mij geschoven. Ik tast toe met het schaamrood op mijn wangen. Ik weet niet wie te danken, maar ik ben dankbaar.

zondag 13 februari 2011

Dansen op het Hondurese ritme


Om half zeven ’s ochtends sta ik als nieuwsgierige haan te piepen. Nog maar drie dagen weg van huis en ik ben reeds een ander mens, of zou het dan toch de jetlag zijn? Ik gadesla Marcala van op mijn balkon dat onze appartementen verbindt. Het duurt niet lang tot de verstomming toeslaat. Mijn nieuw naamloos stoffig straatje krioelt van de mensen, auto’s en honden. Spaanse uitroepen, getoeter, geblaf en het gekabbel van een riviertje bereiken mijn trommelvlies. Ik ren de trap op richting dak om mijn uitzicht te verbreden. De mensen zoeken warmte noch verkoeling in de verlaten huizen en groepen samen op de stoffige straten bestaande uit stenen en aangestampte aarde. De kleurrijke garderobes, huizen en de vele kraampjes maken van Marcala een ver uitgespreide (rommel)markt.
Auto’s passeren om de haverklap en doen het stof opwaaien. Ik voel me zo nu en dan toeschouwer tijdens de Dakar rally maar geen ziel die zich er iets van aantrekt. En terwijl ik mij over zowat alles verbaas lijken diezelfde Hondurese zieltjes zich trouwens van weinig iets aan te trekken. Het leven gaat rustig zijn gang en het enigste dat hun doet opkijken van hun bezigheid is een duo vreemdelingen die hun staan te bewonderen van op een dakterras. Ons appartementsgebouw bevindt zich blijkbaar in hartje Marcala. De straten rondom ons zijn volgepakt met standjes en winkels en er is voor ieder wat wils.
Zoals groentenkraampjes die buiten de ons bekende groenten (maar dan verser) ook een aantal lokale lekkernijen verkopen. Mij het meest in het oog springend zijn een rode soort bonen en iets groenachtig waarvan ik in eerste oogopslag de lekkerheid betwijfel. Verder zie ik één van de voornaamste oorzaken van mijn vroege ochtend: muziekkraampjes. De charismatische verkoopster tracht haar goed te promoten door om de tien seconden een nieuw lied loeihard af te spelen en ondertussen enkele, voor mij onmogelijke, manoeuvres uit te voeren met haar kont. Na enkele nummers begin ik te betwijfelen wat ze nu eigenlijk poogt te verkopen. De meeste winkels die ik kan waarnemen verkopen kleren en allen proberen ze elkaar af te troeven met de ‘Amerikaansheid’ van hun zaak. ‘Numero uno en ropa Americana’ blijkt de meest voorkomende verkoopsslogan in Marcala. Van één ding ben ik nu al zeker: Marcala leeft.
Onze eerste vrijwillige opdracht voor Jrimitos is een vergadering bijwonen. We zitten rond tafel met allerlei organisaties die werken rond kinderen, jongeren, vrouwen of ouders in en rondom Marcala. De vergadering gaat van start met een gebed. Ik stel mij net als de anderen recht en buig het hoofd. Jammer genoeg kan ik bij deze niet langer mijn collega’s volgen, ik blijf roerloos staan met ogen op de grond gericht en hoop dat er bij een Hondurees gebed geen ingewikkelde plechtigheden horen. Wanneer de ‘amen’ klinkt haal ik opgelucht adem maar de beproeving blijkt nog niet gedaan. Eén voor één stelt iedereen zich voor en wanneer de kring van een dertigtal mensen als laatste mij bereikt sta ik nog steeds met een mond vol tanden. Ik brabbel iets in mijn beste Spaans, maar dat blijkt minder goed dan gedacht en hoewel de mensen beleefd knikken wanneer mijn pleidooi zijn einde bereikt vrees ik dat mijn zinsbouw, woordenschat en vervoegingen nog veel werk nodig hebben. De vergadering gaat voort en er wordt gelijktijdig geluisterd, gepraat, gediscussieerd, getelefoneerd en gelachen en ik heb desondanks grote moeite om geconcentreerd te blijven. Opletten tijdens een gesprek in een vreemde taal blijkt moeilijk en eens je heel even de aandacht verliest, ben je voor altijd verloren. Ik begin de frustratie van heel wat mensen in België te begrijpen en nochtans gaat de vergelijking niet op aangezien het Spaans ten opzichte van het Nederlands nog enige logica vertoont. Misschien moet iedere Vlaams Belanger zich eens een zestal maand in China trachten te integreren.
Niettemin overleef ik de voormiddag zonder ons nieuwe landgenoten te beledigen met mijn geronk. Vanuit het stadhuis maken we een wandeling richting het Jrimitos-kantoor. Stadspark, ons huis en het kantoor blijken op enkele straten van elkaar te liggen. En naar analogie van centrum Marcala is ook het bureau zeer beperkt in grootte. Net groot genoeg voor een plastieke tafel voor vier, veel rommel (lees: speelgoed, spelletjes, paparassen, een grote papier-maché banaan,..) en een wc met bijhorende lavabo. De nacht valt vroeg in Marcala en reeds rond zeven uur dalen we in het donker af richting thuis. De vele standjes zijn reeds opgekraamd en de rust is wedergekeerd. Niet veel later is het ook voor ons tijd om de stilte op te zoeken. In Marcala heb je immers geen keus: je leeft aan het ritme van de stad. Maar mij hoor je niet klagen, ik wil immers voor niets de gratis dansvoorstelling missen.

woensdag 9 februari 2011

Aankomst

We zijn er. Eindelijk. Ik aanschouw de eerste brokken Honduras vanuit mijn vliegtuigzitje. Eilanden te klein om op te leven met maagdelijk witte stranden ingesloten door een hemelblauwe zee. Google-foto’s zat er dan toch niet zo ver van. We landen, stappen uit en schuiven aan: douane. Ons eerste ontmoeting met een Hondurees op Hondurees grondgebied verloopt stroef. Hoewel hij een Spaans voetbaltruitje aanheeft is de veiligheidsagent allesbehalve frivool in zijn uitvoering. Ik trek me er weinig van aan en lach, deels blij omdat ik mijn bestemming heb bereikt deels uit een gespannen onwennigheid. Wat nu gedaan?
We rollen en dragen onze bagage het Hondurees grondgebied binnen. Ik heb zin om door mijn knieën te gaan en de grond te kussen maar krijg in de plaats een Vlaamse en Hondurese vrouw voor mij geschoven. Ik neem dankbaar aan en kus. Al pratend nemen we de taxi richting busstation en de bus richting Marcala. Onderweg aanschouw ik het Hondurese land en leven. Mijn eerste indrukken:
• De zon, de bergen, het blauw van de zee, het groen van de bomen;
• Palmbomen, tropische bomen, dennenbomen;
• Fibe een halve Belgische, Lorena een Hondurese pocketreisgids;
• Soldaten met bijhorende wapens;
• Andermaal lege pick-uptrucks, pick-uptrucks gevuld met fruit, pick-uptrucks gevuld met mensen;
• Paard en kar;
• Honden, grazende koeien in de wei, grazende koeien in de zijberm, grazende geiten in de middenberm, gierende gieren in de lucht, reigers op de oever;
• Vuilnis langs de baan, vuilnis in de rivier, vuilnis in brand;
• Voetpaden doch schaars;
• Fruitstandjes langs straat;
• Kinderen die fruit verkopen, kinderen die kranten verkopen, kinderen die cd’s verkopen, kinderen die rietsuiker verkopen, kinderen die hun kindertijd verkopen;
• Colareclame, pepsireclame, mij onbekende reclame, colareclame, pepsireclame, colareclame, pepsireclame;
• Mensen die staren, mensen waar ik naar staar;
• Welgevormde achterwerken, grote balkons, dikke buikjes, kleine vrouwen;
• Petjes of cowboyhoeden op de hoofden, hemden of T-shirts strak in de jeans;
• Zweetdruppels op mijn voorhoofd;
• Behulpzame mensen;
• Propere toiletten, toiletpapier;
• Grote huizen, kleine huizen, huizen met golfplaten;
• Drukte, rust;
• Een ondergaande zon
• Een tevreden ik.
Vijf à zes maand lijkt plots minder lang en dat gevoel wordt nog versterkt bij onze eerste tussenstop. Fibe en Lorena nemen ons uit eten. Het panorama, een meer met enkele vissersbootjes omringt door groene bergen, overtreft ditmaal googles stoutste foto’s. Na het verorberen van een levende verse vis met handen en vork staan we opnieuw langs de kant van de weg te wachten op een toevallige passant die ons richting uit moet. De eerste bus die ons voorbijrijdt is meteen raak. Een nieuwe indruk: er zijn niet veel richtingen in Honduras.
De nacht valt en we rijden na een tocht van acht uur Marcala binnen. Lorena en Fibe zitten ondertussen achteraan de pick-up van een behulpzame vriendin. Geen evidentie als je weet dat de weg naar Marcala meer putten heeft dan asfalt en we vaker worden gedwongen te spookrijden dan mij lief is. Maar een mens went snel aan nieuwe omgevingen en wanneer we voor ons appartement stoppen plakt mijn wang nog half aan het venster, een land ontdekken is vermoeiend. Darwin, een andere medewerker van Jrimitos, staat ons reeds op te wachten met de sleutels. Ik veeg het streepje kwijl van mijn mondhoek en doe mijn uiterste moeite om er fris uit te zien. Laten we hopen dat eerste indrukken niet allesbepalend zijn. Ik stap op de eerste verdieping mijn nieuw keizerrijk binnen. Keuken, woonkamer en slaapkamer worden met de hulp van een uitklapbare sofa handig in één ruimte verwerkt. Maar plaats genoeg en de kanten gordijnen, de bakstenen muren, de tegels op de grond en aan de muur, het ingebouwd kookeiland met vaste krukjes en de houten kasten verwelkomen me thuis. En hoewel ik vijf maand scheef op de pot zal moeten zitten, daar er niet genoeg beenruimte is om mij comfortabel neer te planten, ben ik tevreden. Ik neem afscheid van Fibe, Lorena, Darwin en mijn eerste Hondurese dag en plof neer in bed. Met mijn voeten in de lucht val ik slaap. Een nieuwe indruk: Hondurese mensen hebben korte beentjes.

Southern Hospitality

Housten is waarschijnlijk de meest verschrikkelijke stad om in vast te zitten, was het niet dat dit de bakermat is van onze moderne samenleving. Geloof mij dus als ik zeg dat Europa’s toekomst, en meer bepaald de Hummer limousine voor uw sweet sixteen, er rooskleurig uitziet. Wij daarentegen hadden een minder kleurrijk vooruitzicht: zaterdag middag om 12u checkten we uit het hotel met het plan om onze resterende tijd (onze vlucht vertrekt zondagochtend) te spenderen in de hotellobby en de luchthaven. Ik zal u de details van deze boeiende middag, gevuld met facebook, hotelverkenning en kampenbouwen, besparen en onmiddellijk de brug maken naar ons laatste avondmaal in Houston. Ditmaal twee chicken quesadillas en twee budweisers.
Maar het enige dat werkelijk van tel was zat aan de tafel naast ons. Hij had een snor in een mooie boog tot aan zijn kin, droeg een zwarte hoed met brede rand en had puntige schoenen met bijhorende hak en sporen. Het geluid van zijn voetstappen deed mij denken aan stoffige verlaten straten, ‘saloons’ met klapdeuren en een jonge Clint Eastwood met half dichtgeknepen ogen en handen gebogen over beide revolvers. Zou het werkelijk kunnen…?
Ons vermoeden wordt onmiddellijk bevestigd wanneer Terry Mcdonald ons voor een eerste maal aanspreekt. “Howdy strangers, how come you’ve been here all day?” We doen ons verhaal in gebrekkig Texaans en repliceren met een gelijkaardige vraag. Uit zijn antwoord blijkt dat we te maken hebben met een authentieke cowboy. ‘Terry’ is namelijk samen met collega ‘Kelly’ en vriendinnen ‘Pat’ en ‘Dorry’ op zoek naar zijn gestolen vee.
Bij deze een kleine oproep: iedereen die onlangs een resem Texaanse moederkoeien en kalfjes ter waarde van een slordige 15000 dollar heeft zien passeren, gelieve zich bij mij te melden.
Het blijkt dat Terry’s ranch zich net naast het hotel bevindt en dat hij samen met Kelly de videobeelden analyseert in de hoop een glimp van de dader op te vangen. Wij zijn zowaar getuige van een Crime Scene Investigation en ik voel de plotse nood om alles wat ik net heb aangeraakt zorgvuldig af te vegen. Wat gevloek over de slechte hulp in het hotel en enkele cowboygrappen later zitten we met zen allen boven in de bar. Ik heb mijn zoveelste pint in mijn hand en wanneer gespreksonderwerpen als horsebackriding, rodeos, roping en snipehunting de revue passeren realiseer ik me plots dat ik wel vaker in Houston wil stranden. We verblijven onze laatste nacht in het logeerbed van Kelly en Dorry en bekijken met grote ogen hun stal, cowboyboots en souvenirs. Er zijn een aantal nieuwe elementen aan het cowboyhuis toegevoegd sinds ik mijn laatste westernfilm heb gezien zoals de highway die net naast het huis passeert of de 8-tal televisie en computerschermen. Kelly en Dorry beloven ons bij het volgende bezoek het ‘echte’ Texas te tonen maar ik denk bij mezelf dat er niets authentieker is dan hun ‘southern hospitality’.

zaterdag 5 februari 2011

Houston

Na een tussenstop in Newark en veertien uur vliegen dwarrelen twee verdwaasde zieltjes neer op Houston. Maar onze eindbestemming bereiken blijkt minder eenvoudig: onderweg hebben we een man uit Clasgow ontmoet die al een viertal dagen onderweg is. De boosdoener: sneeuw. Zijn bestemming: San Pedro Sula, Honduras.
Gelukkig zitten wij reeds in Texas. Het land van cowboys, lang uitgerekte zandvlaktes, occasionele cactussen en vooral de eeuwig brandende zon. Maar bij aankomst is er tot grote treurnis van Liesbeth geen Lucky Luke te bespeuren. Onze geliefde cowboy is met de zon in zijn zadeltas achter de horizon verdwenen. De weersvoorspellingen luiden het slechte nieuws in: sneeuwstorm, onze vlucht van vrijdagochtend wordt tot zondag uitgesteld.
Het Amerikaans avontuur kan beginnen. Drie dagen Texas met 180 dollar. De airport shuttle brengt ons tot het Ramada hotel. Eén spaghetti and meatballs, één cheeseburger, twee Budweisers, een goede nachtrust en 90 dollar verder staan we aan de ontbijttafel. Plastieken borden, plastieken tassen, plastiek bestek en plastieken toasts met peanutbutter and jelly maken hun opwachting. Op de achtergrond en toch heel aanwezig: ‘the weather channel’. Indrukwekkende beelden van sneeuwlandschappen, slippende auto’s en donkere wolkjes met immense witte vlokken. Buiten ligt het openluchtzwembad er echter vredig bij: niet bevroren en zonder witte sneeuwlaag. Gelukkig is er onze shuttlechauffeur om ons tot bedaren te brengen. Om één uur gaan we met zen allen richting ‘mall’.

Daar aangekomen worden alle stereotype beweringen over de VS nogmaals bevestigd. Het shopping centre kan gelijk gesteld worden aan vier maal de veldstraat en is naar Amerikaanse normen blijkbaar aan de kleine kant. Maar belangrijker is het gebrek aan mogelijkheden naast het consumeren. Enkel de cinemazaal kan zich enigszins distantiëren van de onvervalste geldsmijterij. Alhoewel een film met de titel ‘from Prada to nada’ nu niet bepaald als nuttige vrijetijdsbesteding bestempeld kan worden.


Vier uur slijten in de ‘mall’ zonder geld lijkt ons nu al een mission impossible en vlijtig gaan we opzoek naar een supermarkt om onze uitgaven te beperken. De microgolf in onze hotelkamer kan immers de kosten van het avondmaal tenietdoen. Maar inkopen doen in dit stadje zo’n 50 mijl (reken zelf maar om) verwijderd van Houston blijkt geen evidentie. Wat we buiten te zien krijgen is niet de ons bekende Texaanse prairie doch het landschap wel omschreven kan worden als een vlakke woestenij waar enkel de wet van de sterkste geldt. Twee drierijvaksbanen weigeren ons toegang tot de overkant. Langs weerskanten wordt de asfaltrivier afgebakend door immense winkels en de gigantisch parkings die hun omsingelen worden enkel doorbroken in hun eentonigheid door oases in de vorm van een fastfoodrestaurant. We wandelen vol goede moed richting Walmart en al snel begin ik te begrijpen waarom moderne cowboys elkaar trachten te overtreffen in grootte van hun pick-up truck. Overal waar ik kijk zie ik Fords en Chevrolets met glinsterende velgen maar ikzelf word gedwongen te wandelen in een modderige zijberm. In de Verenigde Staten is er namelijk geen plaats voor miezerige voetgangers, zebrapaden of trottoirs. De Verenigde Staten zijn groots in alles doch een beetje nederigheid hun niet zou misstaan. De Amerikaanse cultuur lijkt wel (net als de meerderheid van zijn volgers) een bolvormig mannetje met een klein hoofdje en beperkte ledematen, zichzelf voortrollend richting ontwikkeling en economische vooruitgang. Terug in het hotel beland verlang ik stiekem naar Europa waar verfijndheid, in alle betekenissen van het woord, nog steeds als ideaal beschouwd wordt. Maar geen tijd voor heimwee, net bericht gehad van Fibe. In Honduras schijnt de zon als nooit te voren. ‘I’m a poor lonesome cowboy’ en verdwijn binnenkort vol goede moed achter de horizon, het avontuur tegemoet…