zondag 10 april 2011

Moraal der Gemakzuchtigheid

Onze veiligheid was de grootste bekommernis vooraleer we naar Honduras kwamen. Moeders namen afscheid als ware het de laatste keer en vaders lieten weten dat ze toch een ander vakantieoord gingen opzoeken. Een mooi land met weinig toerisme is tegenwoordig immers niet mogelijk zonder enkele verzwegen waarheden. Maar we kozen, we vertrokken en we kwamen aan. Ondertussen (over)leven we al twee maand succesvol in het land van de Mara’s, narco’s, corrupte politie en corruptere regering.
De Hondurese verhalen lijken in schril contrast met mijn Marcalese werkelijkheid. “Buenas tardes” en “adios” zijn nog steeds de meest voorkomende uitroepen wanneer ik over straat wandel en ergens weet ik dat de vriendelijkheid verder reikt dan mijn Westerse kleren en Belgische Euro’s. Niettemin hebben we de champagne nog niet ontkurkt. Hoewel we slagen in ons opzet blijken niet alle verzwegen waarheden gelogen. Af en toe verdwijnt het paradijselijke Honduras uit mijn zicht. Mijn blik wordt vertroebeld door de dronken mannen voor mijn deur, door het zielig snoepkraam van Karens ouders, door de begrafenisstoet die zo nu en dan mijn doorgang naar het Jrimitoslokaal belemmert, door de onderzoekende handen wanneer ik gefouilleerd wordt bij de ingang van Ronnie’s Bar en door de slaande ruzie op straat wanneer ik even later in licht benevelde staat Ronnie vaarwel zeg.
Op die momenten sta ik oog in oog met het Honduras van het MO*-magazine. Het land in de nadagen van een staatsgreep. Het land waar men mensenrechten minimaliseert en geweld romantiseert. Waar mensen verdwijnen en anderen dood worden teruggevonden. Het land dat er in slaagt om een woord als straffeloosheid, wat mij voordien als muziek in de oren klonk, een vieze nasmaak te geven. Alsof zonder straf onze wereld vergaat. Een harde waarheid voor een jongen met achterhaalde idealen.
Terwijl we wachten op de bus richting Mogola ontplooit zich voor ons het gevangenisleven. Een groot geschapen kippengaas geeft het betonnen gebouw een ijzeren mozaïek. Mensen lopen binnen en buiten. Wachters hangen in de hangmat. Celdeuren staan wagenwijd open. De enige dreiging die van het schouwspel uitgaat is een spiraalvormig stuk prikkeldraad bovenop de armzalige omheining. Zelfs de enkele politieagenten, met geweer nonchalant onder de oksel als ware het een zondagskrant, jagen mij geen angst meer aan. Een doodgewoon beeld terwijl ik voor de zoveelste keer in de geïmproviseerde bushalte op een rit wacht. Doodgewone mensen die kunnen lachen, luieren, praten en doden. We moeten daar niet flauw over doen, we kunnen het allemaal. Enkel het wapen dat ons aan die wetenschap herinnert jaagt ons angst aan. Alsof een stuk metaal de duivel in ons wakker maakt. Het is natuurlijk wel eenvoudiger. Een gecontroleerde samentrekking van een vingerspier en de klus is geklaard. Maar betekent dit dat we morele wezens zijn uit gemakzucht? Of zijn we bang ons handen vuil te maken en is smetvrees hetgeen onze zeden bepaalt. Met het passief moorden hebben we blijkbaar minder moeite. De stille medeplichtige. De welgestelden die toekijken hoe de hongerige traag het leven laat. Niets doen staat immers hoger genoteerd in de Moraal der Gemakzuchtigheid. En wanneer de slachtoffers ons dochters, zonen, ons bloed niet zijn dan valt ook die evolutionaire factor weg. U weet wel het ‘Eigen Volk Eerst’-principe. Een slogan die oorspronkelijk de natuur toebehoorde en die onze Vlaams nationalisten verkracht hebben. Vreemd hoe we enkel oog hebben voor het bloed in onze aderen en het bloed aan onze handen niet zien.
Op een bus richting Tegucigalpa staat vooraan een jongeman, van ongeveer mijn leeftijd, de bijbel te verkondigen. De ruige rit door het oerwoud van een Centraal-Amerikaanse metropool zorgt ervoor dat het voorlezen een moeilijke opgave wordt. Al kan een slechte opleiding natuurlijk ook de oorzaak zijn van leesproblemen. Des te stroever de Mattheüs passages vooruitgaan, des te uitgebreider de persoonlijke interpretaties die volgen. Met een ongeëvenaarde overtuigingskracht slaagt hij erin, onder goedkeurend oog van twee oude nonnen, om enkele passagiers tot verroering te brengen. Hoewel hun geloofsuiting bij een beleefd geknik blijft, kan ik een zekere jaloezie niet ontkennen. Een roestvrij geloof in de Christelijke moraal geeft alleszins meer zekerheid dan eeuwige twijfel, maar is in wezen waarschijnlijk niet veel beter dan een Moraal der Angst. Angst voor Gods wraak, angst voor de hel, angst voor de duivel. Altruïsme uit schrik voor hogerhand. Eufemistisch egoïsme. Een ‘voor wat, hoort wat’-mentaliteit die onze handelingen doorspekt. Doe goed en u zal beloond worden, doe fout en u zal boeten. Indien niet in dit leven, dan in het volgende. Het karmagedachte: een narcistische naastenliefde. Een Moraal der Angst waar ook onze rechtspraak op steunt. Steel en u wordt gestraft. Of wat dacht u van ons onderwijs en opvoeding? Buis en u blijft zitten, wees stout en u krijgt slaag. Een geconditioneerde moraal die ons niet beter maakt dan een hond met wurgkraag. Loop en u zult stikken. Onze vrijheid wordt beperkt door luiheid, vuiligheid en lafheid. Laat ons los uit de kooi die wij bescheiden moraliteit noemen. Geef ons allen een computer met enkel namen en een deleteknop en ik vrees dat onze naastenliefde snel zal vergaan. Een harde waarheid voor een luie jongen met achterhaalde idealen en bloed aan zijn handen.
Gelukkig wordt mij het tegendeel geopenbaard. Hoe kinderen de waarheid in pacht hebben. Hoe mensen mooi geboren worden maar lelijk sterven. Er zijn slechts weinigen die deze wrede wet kunnen ontlopen maar als Karen, Karol, Oscarito of Dori zich, met het plezier dat enkel een kind kan ervaren, rond mijn nek wurmen dan lijken ethische overwegingen ver weg. Dan denk ik niet na over het nut van ontwikkelingssamenwerking, achterhaalde idealen en de pragmatische besteding van jullie gulle giften. Dan weiger ik te erkennen dat zij ooit de zatlappen voor mijn deur zullen zijn. Dan weiger ik te geloven dat zij op hun beurt kinderen zullen verwaarlozen. Dan hoop ik dat zij nooit het gif van onze Westerse hebberigheid zullen smaken. De ‘American Dream’. Alsof het geluk van een clochard minderwaardig is aan dat van een prins. Laurent kan er alvast van meespreken, danig angstig voor het verlies van zijn overmaat. Zijn er dan zo weinig geneugten in het leven dat men verdwaalt in een wereld van verdriet? Dat men denkt dat geld soelaas zal brengen, terwijl dat net hetgeen is dat doorgang ontkent aan onze voorspoed. Hoor: onze kleine Che Guevarra aan het woord, met de laptop op de schoot en een gul leven in het vooruitzicht. Wat hebben we eenvoudig praten met eten op ons bord en drank in onze beker. Met zorg van ons ouders en vriendschap van onze naasten. Alsof liefde een evidentie is. Alsof onvoorwaardelijkheid categorisch is. Ik mis soms het Gentse leven. Het blinde genot. De verdovende drank en benevelende nachten. Het vergeten van morgen en de ochtenden met enkel een kater als zorgen. Hier wordt mijn wereld overmand door vragen. Zullen Karen en Karol goede moeders en tantes zijn? Zal Oscar zijn zotheid ooit verliezen en de zatheid vinden? Zal Dori hem steeds onder haar hoede nemen? Zal de armoede zich wreken in hun zijn en zullen ze hun rijkdom verliezen? Zullen ze hun jeugdig gelach met een armoedige toekomst betalen? Iedere keer ze mij aanspreken word ik overmand door schuldgevoel. Ik wil ze meenemen naar Gent en hun onze rijkdom tonen. Niet vanwege mijn luxe en hun armoede. Niet omwille van mijn verstand en hun onwetendheid. Maar vanwege hun rijkdom en de wijsheid die men mij gunt. De waarde van liefde en de overbodigheid van geld. De zin en onzin van ontwikkelingssamenwerking. De zin van genegenheid en de onzin van onverschilligheid.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten