Ik zie vandaag voor het eerst uw ware aard. U bent de man in de bus. U moet wachten tot iedereen zijn zitvlak comfortabel gezeteld heeft. Er is geen plaats meer voor u en hoewel u vooroverbuigt terwijl u staat, zijn wij het die neerbuigend doen. U stinkt. U bent vuil. U bent veranderd. Alsof u jong bent gaan slapen en oud wakker wordt. Uw gelaat is onherkenbaar en de enige reden dat ik u nog ‘u’ noem is uit pure gewoonte. Zoals de geadopteerde zoon die verdwaasd “papa?” roept nadat zijn niet-biologische vader het geheim aan hem onthult. Als de man die zijn voormalig minnaar “schatje” noemt op een onbewaakt moment.
U bent het hopeloos zielige vertoon in een stadje genaamd La Esperanza. De dansende vrouw op straat die ik zogezegd niet zie. Die enkel wordt uitgelachen door het duiveltje op mijn schouder, als het binnenpretje dat zich door plaatsvervangende schaamte niet durft te uiten. U stelt uzelf te koop aan iedereen die betalen wilt. En er is geen mens die nee durft zeggen. U geeft zoveel en vraagt zo weinig. Vooral voor zij die weinig hebben bent u gul. U hebt immers de gave om hun hun tekorten te doen vergeten. Om hun goed te doen voelen ook al hebben ze het slecht. Ik begrijp het nog wanneer een eenzaam man zonder geld, zonder werk, met enkel zorgen aan u zondigt. Ik heb begrip wanneer ik uw gelaat weerkaatst zie in de ogen van een kreupele bedelaar. Of wanneer ik uw vakmanschap herken in de plas naast de slapende man op straat.
Maar ik weiger u nog vriend te noemen als u de man bent die zijn kinderen slaat en de vrouw die hun verwaarloost. Ik weiger u nog vriend te noemen als u de mede aanleiding bent voor in het wild hakkende machetes, doelloze kogels en ondervoeding. Ik weiger u nog vriend te noemen als men u verkiest boven gezond verstand en gezonde kost.
Ik weiger u nog ‘u’ te noemen indien jij de oorzaak bent dat Oscarito bij mij komt bedelen voor een vervroegd vier-uurtje. Of indien jij de reden bent dat Karen’s zusje vandaag niet komt opdagen en ziek en zonder dokter onder de verkoopsstand van haar ouders ligt.
Ik weiger u nog vriend te noemen terwijl ik op dit eigenste moment aan u zondig. U bent het flesje in mijn hand en ik herken uw bittere smaak telkens ik een slok neem. Vriend: “u bent mijn vriend niet langer, enkel een middel om uw miserie te vergeten.”
U bent het hopeloos zielige vertoon in een stadje genaamd La Esperanza. De dansende vrouw op straat die ik zogezegd niet zie. Die enkel wordt uitgelachen door het duiveltje op mijn schouder, als het binnenpretje dat zich door plaatsvervangende schaamte niet durft te uiten. U stelt uzelf te koop aan iedereen die betalen wilt. En er is geen mens die nee durft zeggen. U geeft zoveel en vraagt zo weinig. Vooral voor zij die weinig hebben bent u gul. U hebt immers de gave om hun hun tekorten te doen vergeten. Om hun goed te doen voelen ook al hebben ze het slecht. Ik begrijp het nog wanneer een eenzaam man zonder geld, zonder werk, met enkel zorgen aan u zondigt. Ik heb begrip wanneer ik uw gelaat weerkaatst zie in de ogen van een kreupele bedelaar. Of wanneer ik uw vakmanschap herken in de plas naast de slapende man op straat.
Maar ik weiger u nog vriend te noemen als u de man bent die zijn kinderen slaat en de vrouw die hun verwaarloost. Ik weiger u nog vriend te noemen als u de mede aanleiding bent voor in het wild hakkende machetes, doelloze kogels en ondervoeding. Ik weiger u nog vriend te noemen als men u verkiest boven gezond verstand en gezonde kost.
Ik weiger u nog ‘u’ te noemen indien jij de oorzaak bent dat Oscarito bij mij komt bedelen voor een vervroegd vier-uurtje. Of indien jij de reden bent dat Karen’s zusje vandaag niet komt opdagen en ziek en zonder dokter onder de verkoopsstand van haar ouders ligt.
Ik weiger u nog vriend te noemen terwijl ik op dit eigenste moment aan u zondig. U bent het flesje in mijn hand en ik herken uw bittere smaak telkens ik een slok neem. Vriend: “u bent mijn vriend niet langer, enkel een middel om uw miserie te vergeten.”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten