zondag 29 mei 2011

Carnaval

Het is zover liefste lezers. Het lang verwachte moment is eindelijk aangebroken. Ons eerste contact met de Hondurese georganiseerde misdaad. Na verhalen uit onder andere Peru en Guatemala kan ons klein doch ambitieus Hondurese gezelschap moeilijk met volle handen achterblijven en dus verlaten we ons veilig Marcalees bestaan voor het zwoele La Ceiba. Het Rio De Janeiro van Midden-Amerika. Dé Hondurese kuststad waar de mensen zwarter zijn en de billen ronder. Waar men niet leeft aan ritme van de dagelijkse sleur maar waar men het ritme van de Punta volgt. Quasi onbeweeglijk het achterwerk richting alle kanten schudden. Een maximum aan verleiding tegen een minimum aan energieverlies. De hitte in het Hondurese laagland is ondraaglijk. Een doefheid die u constant herinnert aan het gewicht van lucht en de schaarsheid van zuurstof. Het levensdoel van de Garifunas (La Ceiba’s mix van slaven, indianen en Spanjaarden) lijkt wel een maximum aan transpiratie. De hoge temperatuur doet ons zweet opborrelen, het pikante eten opent onze poriën en de constante verleiding doet ons intern opgestapeld vocht permanent hunkeren naar vrijheid. Enkel het zeebriesje biedt enige vorm van verlossing en terwijl we afwisselend in de schaduw en het lauwe zeewater afkoeling zoeken, oefenen op de achtergrond de Garifunas voor het carnaval van deze avond. Gezangen in een taal die huishoudt tussen Spaans, Engels en Afrikaans en djembees die bespeeld worden met ritmische genialiteit. Zelfs mijn stug lichaam heeft moeite zich te bedwingen. Een pelikaan met volle bek zoeft over onze hoofden en het tromgeroffel speelt zich plots ook af in onze magen. We eten een lokale lekkernij (wees gerust geen pelikaan) en trekken richting het feestgedruis. Onderweg kruist ons reeds een kleine stoet. Een twintigtal mariniers lopen arm in arm met hun vrouwelijke wederhelft over de straten. De trotse vrouwen gaan gehuld in hun schoonste jurken in kleuren die fel contrasteren met de vlekkeloos witte pakken van hun persoonlijk vaderlandse helden. Slechts twee mariniers lopen onaanbeden, zielig alleen begeleid door het kleurrijk gezang en gedjembee van de fel contrasterende vrolijkheid van de Garifunas. Helemaal achteraan loopt een jonge zwarte medemens al dansend met een open pepsiflesje op zijn hoofd. Moest onze geliefde frisdrankmagnaat nog ideeën nodig hebben voor toekomstige reclame, men weet waar te zoeken. We trekken verder in het spoor van de feestelijkheid en komen even later aan in La Isla. De wijk wordt overdekt door slingers en gevuld door een massa kraampjes, podia en mensen. Zuiderse ritmes dringen langs alle kanten onze oren binnen en als vorm van drukcompensatie lopen we met open mond door de feeststraat. We lijken aangekomen in een zwoele versie van de Gentse Feesten. Op de podia laten de vrouwen hun kunnen zien en bespelen de mannen hun instrument. Tijdens de zoveelste punta-danswedstrijd drumt er zich een bende jonge mannen rond Liesbeth. Ik bekijk het tafereel van op een drietal meter en hoewel mannelijke aandacht voor westerse vrouwen hier absoluut geen uitzondering is, bedenk ik dat men het toch net iets te gezellig maakt. Mijn interesse is jammer genoeg van korte duur en terwijl ik mij sta te verbazen over de dansende man op het podium (geen zorgen ik verkies nog steeds vrouwelijk kontgeschud maar deze man staat op zijn handen en zwiert de benen ritmisch in de lucht), glipt er een hand in Liesbeth’s buidelzak. Een fototoestel verdwijnt in de massa. Mensen worden heen en weer geduwd. Er valt een mogelijke dader in mijn armen. Ik onderzoek zijn handen, zie niets en laat hem in de drukte verdwijnen. We rennen iemand achterna. We worden een andere kant opgestuurd. We vragen ons even af wat er gebeurde en beseffen plots dat we een zeer goede camera en enkele mooie foto’s aan een dievenbende verloren zijn. Het omcirkelen van de prooi, het creëren van chaos en de valse hulp. Onze eerste ontmoeting met georganiseerde misdaad in een Latijns-Amerikaans land loopt bij mijn immer vrolijke reiscompagnon uit op een kleine huilbui die abrupt wordt onderbroken door een aandachtige voorbijganger. Het donker straatje waar we in beland zijn, na onze tien seconden durende wilde achtervolging, blijkt nogal aan de gevaarlijke kant. Een wetenschap die we in de loop van de voorbije gebeurtenissen misschien zelf wel hadden kunnen bedenken. Niettemin volgen we de man zijn raad op en keren we terug naar de drukte waar onze bevende handen dankzij een frisse pint de rust terugvinden. Ondertussen spoken de wat-als’en door onze gedachten. Wat als we de camera in de hostel hadden gelaten? Wat als ik had blijven kijken? Wat als we wat dichter bij elkaar waren gebleven? Wat als ik de mogelijke dader had vastgehouden? Het zijn de plaaggeesten van de hypothetische vraagstelling die ons geweten kwellen. Die ons doen inzien hoe overduidelijk wij deel uitmaken van de naïeve toeristen en die ons doen afvragen hoe wij ooit zo dom konden zijn. We bestellen nog een pint en trachten ons brandend zelfmedelijden te blussen met alcohol. We overwegen de voor- en nadelen van een gestolen fototoestel en merken na enkele liters bier op dat we het nog niet zo slecht hebben getroffen. Door de bril der verbloemende drank zien we onze belagers als een bende Robin Hoods, de diefstal als een verzetsdaad tegen onze hopeloos materialistische wereld en het verliezen van een camera blijkt in ons beschonken bewustzijn slechts een test voor ons fotografisch geheugen.
De volgende dag worden we echter gewekt door de kater der realiteit, maar onze zorgen zijn van korte duur. Hoewel het zeewater prikt in onze verse wonden blijkt het een helende werking te hebben op onze materialistische mistroostigheid. Er zijn belangrijkere zaken dan rouwen om camera’s. Zoals het genieten van de zon, de golven, het zand en zoals altijd het frisse pintje bij de hand. Bovendien is er deze namiddag de grote carnavalstoet. Het lang verwachte moment waar we de voorbije week halsreikend naar uit hebben gekeken. Het hoogtepunt van ons weekend aan de zee. De reden van onze ‘vamos a la playa’ en dus het opofferblok van Liesbeths fototoestel. We zoeken een plek in de schaduw waar we vol spanning wachten op de eerste fanfaregeluiden in de verte maar reeds na een half uur worden we door de menigte gedwongen naar de overkant en terwijl de zon ons zweet doet verdampen passeert ons een eindeloze stoet galopperende paarden. De dieren lopen met verkrampt gebogen nek en hoog opgetrokken knieën door de massa mensen die enkel uitwijkt wanneer een hoef de grip op het harde asfalt verliest. Zo nu en dan lijkt een dier te bezwijken onder de gewichtigheid van zijn berijder, maar met dank aan sporen en zweepjes trekken de afgebeulde beesten zich met een licht gegrinnik telkens terug op gang. De voorbode van het carnaval wordt vervolmaakt met twee negertjes op een ezel en een derde op een pony die het uitgelach van de menigte met meer waardigheid dragen dan alle hautaine ruiters samen en dat zonder zweep, sporen of zadel. Het geluid van de paardenhoeven op de straatstenen wordt langzaam verdrongen door brullende motoren. Traditie en moderne techniek vinden een compromis in de stank van paardenstront gemengd met de onvolledige verbranding van Harley Davidsons. De geur van onze zwetende lijven wordt volledig naar de achtergrond gedrukt wanneer enkele gepimpte wagens met open Lamborghini-deuren en immense boxen voorbijtrekken. De chauffeurs en copiloten gaan allen gehuld achter donkere zonnebrillen alsof ze uit schaamte niet geheel herkenbaar durven pronken met hun overbodige luxe. Onze opluchting is groot wanneer de korte geschiedenisles in ‘vooruitgang der vervoersmiddelen’ afgelopen is. In de verte schitteren de eerste praalwagens die aan een slakkentempo dichterbij komen. Op uitzondering van enkele meer traditionele fanfares lijkt de volledige stoet te berusten op dezelfde succesformule: luide muziek, een overvloed aan reclame en uiteraard schaars geklede vrouwen. Hadden we nu maar Liesbeths camera om al dat schoon met een overvloed aan pixels en extra grote lens in de eeuwigheid vast te leggen.

dinsdag 17 mei 2011

Semana Santa in Guatemala deel 2

Gelukkig verlaten we de volgende dag Guatemala Ciudad en volgen we de pelgrimstocht der toeristen. De aanbidding der culturele schoonheid brengt ons in Antigua. Een koloniaal stadje waarvan ik met spijt in het hart moet toegeven dat diens schoonheid de Gentse pracht voorbijstreeft. Maar hoewel de koloniale kleurrijke huizen, koloniale kerken, koloniale ruines, koloniale klederdracht en koloniale kasseienstraten menig mens met verstomming zouden slaan, heb ik eerder oog voor ander schoon.
De kolonisator heden ten dage bestaat immers niet langer uit Cortez-achtigen met spandex panty’s, pofbroekjes, borstharnas en glimmende helm. Neen, tegenwoordig laten de missionarissen de teugels wat losser en kan een jongeman als ikzelf genieten van koloniale korte rokjes en koloniale spannende topjes. Ik bevind me opnieuw tussen mijn zorgeloos jeugdige medemens die in grote getallen in bar Locomono de classico volgen. Luidkeels Barcelona aanmoedigen terwijl buiten treurig een processie voorbijtrekt. Messi of Jezus? Het verschil is miniem maar het bier en de enorme kom nachos met dip, guacamole en kip geven de doorslag. Wie had gedacht dat ik in dit antieke stadje mijn moderne geneugten terug ging vinden. Eten, drank, vrouwen en voetbal. Meer heeft een sportieve rock-&-roller niet nodig en zelfs het zeldzame verlies van werelds beste ploeg (op EFCE Tuanis, Red Star Studio Skoop en de Buffalo’s na) kan mijn genot niet minderen.
De cultuurbarbaarsheid van mijn handelen blijkt uiteindelijk nog mee te vallen en terwijl het Madrileens gespuis trots hun beker in de lucht houdt, sta ik reeds verbijsterd toe te kijken hoe Guatemalteekse kinderen gebukt gaan onder de erfzonde van Adam en Eva. Met een vijftigtal, gehuld in paars sinterklaaspak, trachten ze Jezus te ondersteunen terwijl hij op een massieve houten blok van tien op drie meter zijn lijdenstocht door Antigua afwerkt. Bloemtapijten die nog maar enkele uren de straten kleuren worden achteloos vertrappeld en de verstikkende geur van ambachtelijke wierrook vult mijn gedachten. Laten we hopen dat de mensheid nooit zal moeten boetedoen voor mijn ketters gedrag. Laten we hopen dat ik de onkuise gedachten jegens mijn schaarsgeklede vrouwelijke medemens kan weerstaan. Ergens vrees ik immers dat pruimen en meloenen hoger genoteerd staan dan sappige appels in de lijst van verboden vruchten.
Blijkbaar kan iedereen tegen een kleine geldsom deelnemen aan het harde labeur en even speel ik met de gedachte om mij bij de optocht te voegen en mijn zonden weg te spoelen. Ik blijk echter enkele koppen boven de gemiddelde Guatemalteek uit te steken en het vooruitzicht van de volledige goddelijke last op mijn tengere schouders schrikt me af. Wanneer de gevaarlijk heen en weer zwalpende processie ons aan Tovenaar-van-Oz-tempo (twee stappen vooruit, één stap terug) voorbijtrekt besluiten we Jezus alleen te laten met zijn Guatemalteekse slaafjes. We zetten ons zondig bestaan verder in de vorm van een kleine kroegentocht en wanneer ook wij zwalpend de straten van Antigua onveilig maken keren we wijselijk huiswaarts. Vroom zoals altijd in eigen bed en ik beland zowaar op een respectabel uur in het ketters bestaan van mijn droomwereld.
Ons ingehouden losbandigheid van gisteren had een duidelijke reden. Omstreeks zes uur in de ochtend zetten we onze Centraal-Amerikaanse verkenningstocht verder en nemen we de bus richting Lanquin. We worden vergezeld door twee stereotiep vette Amerikaanse schoonheden, één nogal eenzaam vervreemde Belg (inclusief trainingbroek en -vest, een paar uit de kluiten gewassen wandelschoenen, onverzorgde stoppelbaard en plat Antwerps accent) en een Sting-look-a-like met bijhorend topmodel (inclusief een eindeloos stel benen, smalle taille en golvend blonde haren). Gedurende de tocht rochelt onze chauffeur om de twee minuten uit zijn raam alsof hij deel uitmaakt van een Hans en Grietje sprookje en via spuugdruppeltjes zijn weg naar huis wilt vinden. Reggaetonmuziek giert uit een krakende box en half gesmolten plak ik vast aan mijn vals leren zitje. Het minibusje schommelt heen en weer terwijl we aan topsnelheid auto na auto inhalen zonder vrees voor tegenliggers. Genoeg bekijks dus om de acht uur durende rit te overleven. Al moet de Guatemalteekse natuur niet onderdoen voor ons menselijke metgezellen.
We bereiken Lanquin gelijktijdig met een heus onweer en brengen onze eerste uren al schuilend door in het hotel. De binnenplaats wordt zowaar gesierd door een ‘Mannenke Pis’-fontein en we kunnen een tikkeltje chauvinistische fierheid niet onderdrukken wanneer we de oorsprong van het beeld aan de hoteleigenaar mededelen. Jammer genoeg gunt men het plassertje hier niet het genoegen van openbare behoeftebevrediging. Wegens wisselende waterdruk spuit onze kleine landgenoot namelijk bij wijlen het hele hotel onder en dus besloten ze de kraan dicht te draaien. Terwijl het water met bakken uit de hemel valt staat Manneken Pis te midden van tropische groene bergen in een klein scheef stadje, vruchteloos met zijn piemel in de handen. Ik weiger hetzelfde lot te ondergaan en na een mototaxi-lift komen we aan bij het hippe hotel saphire. Terwijl we genieten van falafel en lasagne wordt er door de hotelgasten met trechter en tuit een Amerikaans bierfestijn gehouden. Het feest eindigt met enkele mannen in vrouwenkleding die elkaar al dansend het hof maken en op één of andere manier voelt dit tafereel vreemd aan. De buitensporigheid blijkt de mijne niet meer en voor de tweede keer in evenveel dagen keer ik zondeloos huiswaarts. Zelfs met Manneke Pis in mijn aanwezigheid blijken zedeloze Belgische nachten verder weg dan ooit.
We worden gewekt met een vleugje vakantiestress. De betaling van ons gegidste tocht door Semuc Champey blijkt niet gearriveerd bij de rechthebbende persoon. Enkele via via telefoontjes later worden alsnog met een 20-tal mede toeristen ingeladen in de achterbak van een halfopen vrachtwagen. Als een bende verdwaasde koeien worden we heen en weer geschud op een stijl hobbelig baantje door de tropische bossen. Na enkele keren mijn avondeten te herkauwen (voor ontbijt was er geen tijd) komt de lading blank gebrandmerkt vee aan in de indrukkende vallei.
De vleeskeuring gaat onmiddellijk van start wanneer we worden opgedragen bikini of zwemshort aan te trekken maar ditmaal worden mijn mannelijke driften bedwongen door de schoonheid van moeder natuur. Zelfs met een romantisch brandende kaars in mijn handen is de enigste opwinding die ik voel er één van boven de schaamstreek. Ik wandel met teva’s, zwembroek en bloot bovenlijf als lid van een toeristische kaarsprocessie een donkere vochtige grot binnen en verbaas me meer over de stalactieten dan over hun half ontblote Deense equivalenten die zich net als de vleermuizen schuchter in het kaarslicht verbergen. Een mens verandert inderdaad wanneer hij wordt geconfronteerd met zijn natuurlijke omgeving maar mogelijks hebben mijn instincten de boodschap wat fout begrepen. Bij mij immers geen aan de mensaap gerelateerde opwinding, al kan dat ook aan het ijskoude water liggen.
We worden gegidst over rotsen via gammele ladders en glibberige touwen, we zwemmen, wandelen en struikelen door de onzekere diepte van donker grotwater en maken na enkele onbevreesde sprongen in het duister rechtsomkeer. Het weerzien met daglicht droogt onze verkleumde lichamen en na een welverdiend maar schaars middagmaal staan we andermaal gereed voor avontuur. We worden via een groot geschapen schommel het water in gekatapulteerd, drijven op rubberen bandjes de rivier af en springen met een dosis opgestapelde adrenaline van een wankel brugje.
Als summum van onze daguitstap laat onze herder zijn bende schapen met witte voetjes los in Samuc Champey. Een netwerk van natuurlijke meren en watervallen die het heldere water doorheen de vallei begeleiden. We maken kennis met een vijfkoppige apenfamilie en zoeken verkoeling met enkele sierlijke duiken in het water. Maar de overbevolking weerhoudt mij ervan te genieten en ik kom tot de conclusie dat het begin van onze terugreis mij niet langer afschrikt. Morgen opnieuw Antigua, overmorgen de indrukwekkende Maya ruines in Copan en daags daarna het blij weerzien met de relatieve rust van ons dagelijks Marcalees bestaan.

donderdag 28 april 2011

Semana Santa deel 1: Guatemala Ciudad

Semana Santa gaat van start en wij gaan er vandoor. Vakantie! Omstreeks half vier ’s ochtends zeggen we onze hoge werkdruk in het harde Honduras vaarwel. Op naar het tropisch paradijs waar de Maya’s heersen en de ongelukkigheid wordt onderdrukt, waar kolibries en quetzals de hemel kleuren en waar de meer verstandige Noord-Zuid-student zijn stage volbrengt. Uit mijn busraampje zie ik hoe het frisse berglandschap langzaam plaatsmaakt voor de hitte van noordelijk Honduras om als orgelpunt opgeslorpt te worden door het duivelse San Pedro Sula. Waar de Mara’s heersen en waar de armoede drukt, waar bloed en vuilnis de straten kleuren en waar de minder rijke Zuid-mens zijn leven volbrengt. Gelukkig is onze doortocht van korte duur en terwijl we op onze volgende bus wachten wordt ons eindbestemming aan ons verraden door het aantal toeristen. Een hoeveelheid gringos bij elkaar waar men in Marcala enkel van dromen kan. Grote blonde vrouwen en rijke blanke mannen. Gevangen tussen natte droom en nachtmerrie. De droom die men enkel dromen kan, de afgunst die men enkel haten kan.
Hoewel ook wij het aantal bleke gezichten, korte broekjes en crocks niet meer gewoon zijn, is het onderscheid tussen wij en hun voor de gemiddelde Hondurees onzichtbaar. Mijn pas verworven Marcalese nationaliteit wordt aan recordtempo ingeruild voor het lidmanschap bij de bende wandelende geldbuideltjes. Ik krijg de plotse neiging om mijn kousen en korte broek hoog op te trekken, een camera rond mijn nek te hangen en een landkaart omgekeerd vast te houden. De Homo Touristicus die zoals altijd vlijtig zijn evolutionaire voorganger bestudeert. Maar terwijl de gewone mens subject wordt van het archeologisch onderzoek liggen wij reeds lang te slapen in onze comfortabele bus met één persoon per zitje en extra beenruimte. Het leven in Latijns-Amerika is niet altijd kommer en kwel. Die wijsheid wordt nogmaals bevestigd wanneer Angel ons omstreeks acht uur ’s avonds komt ophalen aan het busstation. Na een roadtrip van welgeteld zeventien uur komen we aan bij Angel, ons nieuwe thuis voor de komende dagen in hartje Guatemala Ciudad.
Mijn nieuwe, en Liesbeths oude vriend blijkt deel uit te maken van de Guatemalteekse hogere klasse. Wat zijn erasmusperiode in Europa nog niet had verklapt, wordt nu duidelijk gemaakt door de twee auto’s op de oprit, de beveiligde woonwijk, het huis om in te wonen, het huis om in te werken, de moderne keuken en de grote televisie. Hoewel deze nieuwe omgeving vreemd aanvoelt na bijna drie maand Hondurese realiteit, kan ik Angel moeilijk schuldgevoel aanpraten. Ik ben immers thuisgekomen. Een Vlaamse enclave in een Latijns-Amerikaanse metropool. Beschermd voor Mara’s en armoede, met de luxe die geen van ons nodig heeft maar die we allemaal zo begeren. Het is een blij weerzien met een tweepersoonsbed, dikke gordijnen en dubbel glas. De stilte zwijgt, het donker licht op en het duurt niet lang vooraleer ik in een diepe slaap beland.
Dankzij onze eerste lange nachtrust in maanden staan we de dag na onze verplaatsing reeds klaar om een vulkaan te beklimmen. Onze winnaarsmentaliteit is duidelijk wanneer we in Angels 4x4 de voet bereiken: ‘Volcan Pacaya’ zal eraan moeten geloven. Maar zelfs met geblindeerde ruiten en elektronische snufjes kan de jeep ons niet tot aan de top brengen. De flank beklimmen wordt een karwij voor onze geoliede kuiten en dijen waar we na een kleine honderd bergemeenschap-bezoeken gelukkig alle vertrouwen in hebben. Een verplichte gids wordt nog weifelend in ontvangst genomen maar aangeboden paarden en wandelstokken worden resoluut geweigerd. Beenspieren worden opgewarmd en gestretcht, de lavagesteente ondergrond geeft me een vertrouwd La Palma gevoel en in een mum van tijd bereiken we ons eindpunt. Na een uur wandelen zit ons tocht erop. Verdere doorgang wordt ons ontkend en het binnenste van onze planeet zullen we vandaag niet te zien krijgen. Wolken en telefoonmasten blokkeren mijn zicht en vulkanische steentjes kruipen tussen voetzool en Teva’s. Ik begin te vermoeden dat de toeristen het fout hebben en dat Guatemala geen maat is voor ons Honduras. Een neerslachtigheid bereikt mijn kop en wordt benadrukt door enkele grijze wolken die voorbij trekken. Op dat moment haalt Angel een zak marshmellows boven. Stokken worden gescherpt en sponzige snoepjes worden in een gat tussen de rotsige ondergrond gestopt. Nog geen tien seconden later wordt een goudbruin korstje in mijn mond gepropt. De warme zoetigheid en mogelijks enkele giftige gassen vullen mij met de wetenschap dat deze vulkaan leeft. Het duurt niet lang eer haar hete adem mij bereikt. Mijn neerslachtigheid stijgt op en enkele regendruppels slaan met een sissend geluid neer op de rotsen. Moeder natuur stilt onze honger en met ons vieren gaan we een grot binnen. De hitte overmant me, het zweet breekt me uit. De grot maakt een lichte opwinding in me los en ik begrijp eindelijk waar ons aarde haar vrouwelijkheid aan te danken heeft. Bevredigd bereiken we een klein uur later ons thuishaven.
Guatemala Ciudad is zowat de tweede grootste stad van Centraal-Amerika na Mexico City en in die grootsheid verdwijnt het miezerig Marcala uit onze gedachten. Het centrale park is gevuld met Samana Santa kraampjes en wordt omringd door wat koloniale grootsheid. We bezoeken de kerk eerbiedig in stilte en gaan even later de overdekte markt binnen voor een typisch Guatemalteekse hap. Ver geraken we niet. We vergapen ons aan de honderden kraampjes en duizenden kleuren, de traditionele garderobes en indiaanse gelaten. De toerist in ons wordt losgelaten en onze broze hartjes smelten wanneer beschermengel Angel armbandjes voor ons koopt. De zorgeloosheid als legale immigrant blijkt echter een vluchtige luxe en het is dankzij een oude bekende dat overpeinzingen zich weer meester van mij maken. Armoede blijkt niet te ontvluchten in Latijns-Amerika. Zelfs in een land dat overrompeld wordt door dollarbriefjes stapelen tekorten zich op. Hier voelt de miserie anders aan, snijdt het mes der medelijden op een of andere manier dieper dan in Honduras. Misschien zijn het de felle contrasten eigen aan grote steden die het mes scherpen. De 4x4 geparkeerd naast een bedelend vrouwtje, het eindeloze spectrum nachtelijk neonlicht ten opzichte van de grijze dagen, het vuile schoenpoetsertje boven zijn blinkend stuk arbeidskunst. De nabijheid van rijkdom die de frustratie van de vastgeroeste armoede voedt. In Honduras is er geen blijk van een alternatief, is er enkel de strijd en geen belofte op verlossing. Daarmee dat daar ook het Christendom floreert, het laatste restje hoop op beterschap, zelfs al moeten we daarvoor eerst de dood vinden. In Guatemala leeft nog de Mayacultuur wat deze leek steeds doet denken aan een sterke verbondenheid met de natuur, de zon, de sterren, het hier en het nu. Mogelijks is het enkel mijn verlangen naar Pocahontasromantiek maar op één of andere manier herken ik die mentaliteit nog steeds in het Guatemalteekse volk. In hun koppigheid waarmee men nog steeds de kleren draagt die hun Spaanse overwinnaars aan hun opdrongen. In hun vastberadenheid om het hier en nu te verbeteren en in hun doorzettingsvermogen waarmee men zorgeloos wandelende geldbuideltjes te lijf gaan. Zelfs deze gebronsde, half lege en versleten portefeuille kan niet ontsnappen aan de vele vragende handen die keer op keer aanvoelen als een slag in het gezicht. Maar op een of andere manier blijft hun gerechtigde vraag onbeantwoord. Op een of andere manier slaag ik erin de bedelaars, opdringerige marktkramers en smekende handen te negeren. Op één of andere manier blijven hun vragende handen leeg en wordt mijn hart gevuld met schuld.

zondag 10 april 2011

Moraal der Gemakzuchtigheid

Onze veiligheid was de grootste bekommernis vooraleer we naar Honduras kwamen. Moeders namen afscheid als ware het de laatste keer en vaders lieten weten dat ze toch een ander vakantieoord gingen opzoeken. Een mooi land met weinig toerisme is tegenwoordig immers niet mogelijk zonder enkele verzwegen waarheden. Maar we kozen, we vertrokken en we kwamen aan. Ondertussen (over)leven we al twee maand succesvol in het land van de Mara’s, narco’s, corrupte politie en corruptere regering.
De Hondurese verhalen lijken in schril contrast met mijn Marcalese werkelijkheid. “Buenas tardes” en “adios” zijn nog steeds de meest voorkomende uitroepen wanneer ik over straat wandel en ergens weet ik dat de vriendelijkheid verder reikt dan mijn Westerse kleren en Belgische Euro’s. Niettemin hebben we de champagne nog niet ontkurkt. Hoewel we slagen in ons opzet blijken niet alle verzwegen waarheden gelogen. Af en toe verdwijnt het paradijselijke Honduras uit mijn zicht. Mijn blik wordt vertroebeld door de dronken mannen voor mijn deur, door het zielig snoepkraam van Karens ouders, door de begrafenisstoet die zo nu en dan mijn doorgang naar het Jrimitoslokaal belemmert, door de onderzoekende handen wanneer ik gefouilleerd wordt bij de ingang van Ronnie’s Bar en door de slaande ruzie op straat wanneer ik even later in licht benevelde staat Ronnie vaarwel zeg.
Op die momenten sta ik oog in oog met het Honduras van het MO*-magazine. Het land in de nadagen van een staatsgreep. Het land waar men mensenrechten minimaliseert en geweld romantiseert. Waar mensen verdwijnen en anderen dood worden teruggevonden. Het land dat er in slaagt om een woord als straffeloosheid, wat mij voordien als muziek in de oren klonk, een vieze nasmaak te geven. Alsof zonder straf onze wereld vergaat. Een harde waarheid voor een jongen met achterhaalde idealen.
Terwijl we wachten op de bus richting Mogola ontplooit zich voor ons het gevangenisleven. Een groot geschapen kippengaas geeft het betonnen gebouw een ijzeren mozaïek. Mensen lopen binnen en buiten. Wachters hangen in de hangmat. Celdeuren staan wagenwijd open. De enige dreiging die van het schouwspel uitgaat is een spiraalvormig stuk prikkeldraad bovenop de armzalige omheining. Zelfs de enkele politieagenten, met geweer nonchalant onder de oksel als ware het een zondagskrant, jagen mij geen angst meer aan. Een doodgewoon beeld terwijl ik voor de zoveelste keer in de geïmproviseerde bushalte op een rit wacht. Doodgewone mensen die kunnen lachen, luieren, praten en doden. We moeten daar niet flauw over doen, we kunnen het allemaal. Enkel het wapen dat ons aan die wetenschap herinnert jaagt ons angst aan. Alsof een stuk metaal de duivel in ons wakker maakt. Het is natuurlijk wel eenvoudiger. Een gecontroleerde samentrekking van een vingerspier en de klus is geklaard. Maar betekent dit dat we morele wezens zijn uit gemakzucht? Of zijn we bang ons handen vuil te maken en is smetvrees hetgeen onze zeden bepaalt. Met het passief moorden hebben we blijkbaar minder moeite. De stille medeplichtige. De welgestelden die toekijken hoe de hongerige traag het leven laat. Niets doen staat immers hoger genoteerd in de Moraal der Gemakzuchtigheid. En wanneer de slachtoffers ons dochters, zonen, ons bloed niet zijn dan valt ook die evolutionaire factor weg. U weet wel het ‘Eigen Volk Eerst’-principe. Een slogan die oorspronkelijk de natuur toebehoorde en die onze Vlaams nationalisten verkracht hebben. Vreemd hoe we enkel oog hebben voor het bloed in onze aderen en het bloed aan onze handen niet zien.
Op een bus richting Tegucigalpa staat vooraan een jongeman, van ongeveer mijn leeftijd, de bijbel te verkondigen. De ruige rit door het oerwoud van een Centraal-Amerikaanse metropool zorgt ervoor dat het voorlezen een moeilijke opgave wordt. Al kan een slechte opleiding natuurlijk ook de oorzaak zijn van leesproblemen. Des te stroever de Mattheüs passages vooruitgaan, des te uitgebreider de persoonlijke interpretaties die volgen. Met een ongeëvenaarde overtuigingskracht slaagt hij erin, onder goedkeurend oog van twee oude nonnen, om enkele passagiers tot verroering te brengen. Hoewel hun geloofsuiting bij een beleefd geknik blijft, kan ik een zekere jaloezie niet ontkennen. Een roestvrij geloof in de Christelijke moraal geeft alleszins meer zekerheid dan eeuwige twijfel, maar is in wezen waarschijnlijk niet veel beter dan een Moraal der Angst. Angst voor Gods wraak, angst voor de hel, angst voor de duivel. Altruïsme uit schrik voor hogerhand. Eufemistisch egoïsme. Een ‘voor wat, hoort wat’-mentaliteit die onze handelingen doorspekt. Doe goed en u zal beloond worden, doe fout en u zal boeten. Indien niet in dit leven, dan in het volgende. Het karmagedachte: een narcistische naastenliefde. Een Moraal der Angst waar ook onze rechtspraak op steunt. Steel en u wordt gestraft. Of wat dacht u van ons onderwijs en opvoeding? Buis en u blijft zitten, wees stout en u krijgt slaag. Een geconditioneerde moraal die ons niet beter maakt dan een hond met wurgkraag. Loop en u zult stikken. Onze vrijheid wordt beperkt door luiheid, vuiligheid en lafheid. Laat ons los uit de kooi die wij bescheiden moraliteit noemen. Geef ons allen een computer met enkel namen en een deleteknop en ik vrees dat onze naastenliefde snel zal vergaan. Een harde waarheid voor een luie jongen met achterhaalde idealen en bloed aan zijn handen.
Gelukkig wordt mij het tegendeel geopenbaard. Hoe kinderen de waarheid in pacht hebben. Hoe mensen mooi geboren worden maar lelijk sterven. Er zijn slechts weinigen die deze wrede wet kunnen ontlopen maar als Karen, Karol, Oscarito of Dori zich, met het plezier dat enkel een kind kan ervaren, rond mijn nek wurmen dan lijken ethische overwegingen ver weg. Dan denk ik niet na over het nut van ontwikkelingssamenwerking, achterhaalde idealen en de pragmatische besteding van jullie gulle giften. Dan weiger ik te erkennen dat zij ooit de zatlappen voor mijn deur zullen zijn. Dan weiger ik te geloven dat zij op hun beurt kinderen zullen verwaarlozen. Dan hoop ik dat zij nooit het gif van onze Westerse hebberigheid zullen smaken. De ‘American Dream’. Alsof het geluk van een clochard minderwaardig is aan dat van een prins. Laurent kan er alvast van meespreken, danig angstig voor het verlies van zijn overmaat. Zijn er dan zo weinig geneugten in het leven dat men verdwaalt in een wereld van verdriet? Dat men denkt dat geld soelaas zal brengen, terwijl dat net hetgeen is dat doorgang ontkent aan onze voorspoed. Hoor: onze kleine Che Guevarra aan het woord, met de laptop op de schoot en een gul leven in het vooruitzicht. Wat hebben we eenvoudig praten met eten op ons bord en drank in onze beker. Met zorg van ons ouders en vriendschap van onze naasten. Alsof liefde een evidentie is. Alsof onvoorwaardelijkheid categorisch is. Ik mis soms het Gentse leven. Het blinde genot. De verdovende drank en benevelende nachten. Het vergeten van morgen en de ochtenden met enkel een kater als zorgen. Hier wordt mijn wereld overmand door vragen. Zullen Karen en Karol goede moeders en tantes zijn? Zal Oscar zijn zotheid ooit verliezen en de zatheid vinden? Zal Dori hem steeds onder haar hoede nemen? Zal de armoede zich wreken in hun zijn en zullen ze hun rijkdom verliezen? Zullen ze hun jeugdig gelach met een armoedige toekomst betalen? Iedere keer ze mij aanspreken word ik overmand door schuldgevoel. Ik wil ze meenemen naar Gent en hun onze rijkdom tonen. Niet vanwege mijn luxe en hun armoede. Niet omwille van mijn verstand en hun onwetendheid. Maar vanwege hun rijkdom en de wijsheid die men mij gunt. De waarde van liefde en de overbodigheid van geld. De zin en onzin van ontwikkelingssamenwerking. De zin van genegenheid en de onzin van onverschilligheid.

zondag 27 maart 2011

Koffiefeest deel 2: Zweterige pollekes

Wanneer we vermoeid van El Chiflador wederkeren is het ongeveer half zes ‘s avonds . Terwijl het donker beslag legt op Marcala gaat het koffiefestival van start. Een viering ter ere van het drankje dat, naar mijn schatting, meer dan de helft van de mensen met een inkomen voorziet. Voor de ingang worden Darwin en ikzelf onderworpen aan de onderzoekende blikken van een drietal militairen. Hun metaaldetector en handen fouilleren mijn lichaam en met een geruststellende knik heten ze mij welkom. Mijn edele delen werden vakkundig ontweken en dus blijft mijn enige wapen onaangetast in mijn bezit. Opgelucht en eerbiedig wandelen we de halfopen feestzaal binnen. De zaal is gevuld met mensen die fanatiek over en weer schuifelen op hun plastieken stoelen. Vooraan maken zich een zestal koppels gereed. De mannen gaan gehuld in zwarte broek, wit hemd, witte sombrero en een laagje fierheid. De vrouwen in een witte jurk, die jammer genoeg tot aan de enkels reikt, en met een geel-rode bloem in hun zwarte haren. Hoewel mijn culturele behoeftes door dit traditioneel schouwspel werden bevredigd had het zintuiglijke toch graag wat meer bloot gezien. Al waren het maar de korte beentjes van een doorsnee Marcalese. Lang zou ik echter niet op mijn honger moeten zitten. Partners worden bij de hand genomen en de trotse uitverkorene beginnen aan hun dans. Wij stadsgenoten kijken zwijgzaam toe hoe de fiere mannen met hun ene hand een rode zakdoek rondzwaaien terwijl aan hun andere hand een vrouw wordt rondgezwaaid. Heupen zwieren in het rond, jurken in de lucht en onze handen gaan meermaals op elkaar. De laatste dans wordt afgerond en het applaus in ontvangst genomen. De sterren van de dansvloer maken enkele sierlijke buigingen en verdwijnen vervolgens in het publiek. Ik word plots bevangen door een onheilspellende gedachte en mijn hart maakt overuren wanneer de eerste Chinese vrijwilligers zich op de dansvloer aanbieden. Ik maak mezelf wijs dat nonchalance me onzichtbaar maakt en tracht nog wat harder tegen de muur aan te leunen. Ik kijk wat rond in de lucht alsof ik het plafond controleer op instortingsgevaar en in mijn hoofd weerklinkt een zorgeloos gefluit. De inspanningen mogen niet baten. In mijn ooghoeken zie ik een klein vrouwtje van middelbare leeftijd met een brede glimlach op me afkomen. Gehuld in traditionele kledij grijpt ze me bij mijn zweterige pollekes. Terwijl mijn beul me naar de slachtplank begeleid probeer ik de prangende blikken in mijn rug te vergeten. Één, twee. Één, twee. Één, twee. Hoe moeilijk kan het zijn? Mijn danspartner, haar naam is verloren gegaan terwijl ik verwoed de danspassen trachtte te onthouden, grijpt me bij de heupen en begint vervolgens te leiden. Mijn aangeboren mannelijk gezag wordt me ontnomen en ter represaille stap ik aantal keren op haar tenen. Ik verontschuldig me, zij lacht en de spanning in mijn lichaam ebt weg. Wederom zwieren de heupen in het rond en de jurken in lucht. Met onze armen boven het hoofd draai ik haar rond maar het lengteverschil ontneemt haar de wederdienst. Klungelig doe ik verder en zowaar ontdek ik het genot van ritmische bewegingen. Iets jonger, langer en mooier en ik heb de liefde gevonden. Wanneer de laatste noten zijn gespeeld rest me enkel een dankbare glimlach. Mijn dansgenoot verdwijnt in de menigte en ik blijf verdwaasd achter. “Jorge bailó” wordt luidkeels geroepen en enkele seconden later wordt ik al lachend besprongen door Daniella, een tien jarig meisje en trotse Jrimita. De roes verlaat mijn lichaam. Met het schaamrood op mijn wangen verlaat ik het podium en ga ik opzoek naar een welverdiende pint. Weemoedig denk ik aan het danstalent dat aan mij verloren is gegaan en terwijl ik onder de sterrenhemel naar huis wandel, kan ik een ritmisch gehuppel niet laten.

zondag 20 maart 2011

Koffiefeest deel 1: El Chiflador

Het leven is mooi op zondagavonden in Honduras. In mijn bord barbecuevlees, een lookpatatje en pasta: overschot van vorige nacht. In mijn beker een klutsje overschot rum. In mij een overschot gelukzalige gevoelens van de voorbije week. Ik zou het liefst alles invriezen en op een sombere, grijze Belgische avond het lookpatatje, het vlees, de sterrenhemel, de nazinderende kontschut-muziek, het nazinderende kontgeschut en de gelukzalige gevoelens in mijn microgolfoven ontdooien en verorberen. Maar de techniek ontbreekt mij. Dan maar alles neerpennen en hopen dat het geschrift mijn geheugen overleeft.

Deel 1: Donderdag, El Chiflador
Jrimitos werkt in zo’n tiental verschillende gemeenschappen. Allen met een wederkerend karakter: sommige bezoeken we één maal per week, andere twee maal per week en één enkele gemeenschap wordt slechts één keer per maand afgewerkt. Vandaag is het de beurt aan El Chiflador, dezelfde gemeenschap die we enkele weken geleden voor de eerste maal bezochten. De activiteit gaat door van twee tot vier uur waardoor we de voormiddag vrij hebben om spelen te verzinnen, ons gerief bij elkaar te zoeken, inkopen te doen en ons richting gemeenschap te begeven. Niettemin vertrekken we deze ochtend extra vroeg en hoewel ik u graag anders doe geloven is het niet uit een teveel aan altruïsme. Eén voormiddag ijverig het eigenbelang najagen zal de Hondurese kinderen wel niet schaden. Ons dagelijks vervoersritueel wordt uitgevoerd: we liften of nemen de bus zover mogelijk, en betalen onze chauffeur of bedanken hem voor de liefdadigheidsrit. Vanaf hier begint onze vrijwillige omweg richting berggemeenschap. Naarmate we onze lunchplek naderen wordt het pad smaller en begroeider. Rond mij zie ik een overvloed aan groene varens en roze bloemen, die mij in deze tropische omgeving op een vreemde manier heel gewoon lijken. Om de tocht niet te lastig te maken slinger ik imaginair van liaan naar liaan en vind ik verkoeling dankzij een denkbeeldig tarzanslipje. Enkele meters lager kronkelt een riviertje zich stroomopwaarts richting hoger gelegen gebied, wij volgen. Onze voeten worden in overeenstemming met de grond eronder steeds modderiger en wanneer we onze bestemming naderen is het wandelen veranderd in een gecontroleerd uitslieren. We bereiken El Chiflador al glijdend en de perfect blauwe lucht wordt onverklaarbaar gevuld met kleine waterdruppels. Enkele tientallen meters verder wordt het raadsel van de wolkenloze regen onthult. Voor de tweede maal sinds het begin van mijn Hondurees avontuur sta ik oog in oog met moeder natuur in de vorm van een waterval. Haar tranen vallen loodrecht naar beneden en bevruchten de omringende flora met de moed der wanhoop. Hoewel de beschaafde wereld ver achter ons ligt lijkt het wel of haar doodstrijd het einde nadert. Ook dit stukje tuin van eden zal weldra plaats maken voor ons betonnen bestaan. De eerste tekenen van verval worden mij reeds geopenbaard in de vorm van plastieken buizen die het doorzichtige verdriet aftappen bij de bron en veilig naar mijn Marcalese wc-pot vervoeren. Maar ook dit nieuw inzicht zal mij niet weerhouden van te schijten en ondanks de sombere gedachten sta ik vol blijdschap het tafereel te bewonderen. We dalen af naar enkele platte stenen in het midden van de rivier en onderweg laat ik onze fles frisdrank in het water vallen. Half naakt duik ik even later tevergeefs de zoetigheid achterna, ditmaal lijkt de natuur een stukje beschaving opgeslokt te hebben. Terwijl ik opdroog geniet ik van mijn bord afhaalchinees die zelfs in Marcala hun numeriek overgewicht bewijzen. Je komt er namelijk amper Westerlingen tegen maar vindt er wel twee kitscherig oosters ingerichte restaurants terug. We wandelen verder richting de gemeenschap ‘El Chiflador’ (een half uurtje van de waterval vandaan) en ik bedenk hoe vreemd onze wereld in elkaar zit. Hoe we een leven trachten te bouwen op een onstabiele hoop zelfgeproduceerd afval en verbaasd zijn wanneer alles als een kaartenhuis in elkaar valt. Hoe we ons televisietoestel aanzetten, droevig zijn om het verre leed en verder zappen. Denkend dat ons niets kan overkomen, denkend dat Japanners, Arabieren en Hondurezen onze buren niet zijn. Ergens ben ik blij dat het wereldnieuws enkel sporadisch bij mij komt binnensijpelen en ik geen aandacht hoef te besteden aan stijgende olieprijzen, dalende economieën en het aantal Vlaamse slachtoffers. Het leed van ons egocentrisch volkje is namelijk nog steeds meerwaardig en ik wordt lichtjes misselijk wanneer ik hoop dat onze dorpsgek Khaddafi gelijk heeft. Dat de kruisvaarders en nieuwe kolonisators op zijn Hitlers de oorlog zullen verliezen. Misschien weende moeder natuur daarnet wel tranen van blijdschap. Gelukkig om een klein beetje wraak tegen de menselijke arrogantie. Ik bedenk hoe nietig mijn bijdrage hier is. Hoe weinig ik kan helpen en of ik met mijn Westerse wijsheid niet meer kwaad doe dan goed. Ergens ben ik blij dat ik voor de laatste keer over gender moet gaan preken. Het liefst begraaf ik mijn strijdbijl en laat ik mijn vreedzame oorlog tegen seksisme, armoede en ongelijkheid onbeslist. Maar mijn ouders hebben me goed opgevoed en hoewel ik vaders ongeloof en hopeloosheid ten volle begrijp ben ik te jong om eraan toe te geven. Noem me hardnekkig naïef maar misschien had onze overbuurvrouw wel haar wc-pot moeten aanbieden aan de twee mannen die haar slaap verstoorden met hun zaklamp. Het had de ballenstraat alleszins een aangenamere geur opgeleverd.
Terwijl we wachten op de andere kinderen speel ik met de reeds verzamelende bende een nostalgisch potje voetbal. Ik vergeet even al mijn overpeinzingen en bedenk hoe vrouwen met hun kleinerende beschrijvingen voetbal alle eer aan doen. Een bende gasten die als zotten een bal achterna zitten en hem bij ontmoeting enkele meters verder trappen. Meer heeft men soms niet nodig.

maandag 7 maart 2011

Een weekendje speleologie

Hier lig ik dan, te drogen in de zon. Naast mij stroomt de rivier onverstoord verder, kennelijk onbewust van mijn korte aanwezigheid. Rond mijn hoofd suizen nieuwsgierige vlinders, kleurrijke libellen en brommende vliegen die samen met enkele jongeren verder stroomafwaarts mijn rust trachten te verstoren. Ik zwaai wat met mijn armen om me heen, trek me verder niets aan van mijn belagers en blijf rustig liggen. La Estanzuela is een gemeenschap een tiental kilometer verwijderd van Marcala maar het uitzicht doet niet vermoeden dat we danig dicht bij ons nieuwe thuis zijn. Enkel de bergen in de verte die zich licht aftekenen ten opzichte van de blauwe lucht herkennen we van op ons dakterras. Ik weeg de hoeveelheid vuilnis (een afgetrapte schoenzool, een Colafles en enkele plastiekzakken) af tegen het aantal mesthopen die mijn zicht kruisen en ik besluit dat het dorre landschap meer koeien en paarden herbergt dan mensen. Ik wordt overmand door een heerlijk gevoel van eenzaamheid, ver verwijderd van de Marcalese drukte en spelende kinderen. Een verse mango als hapje, een pintje, wat barbecuevlees, een beetje pasta en een verse watermeloen als dessert maken het plaatje compleet. Arm België. Na een kleine vijf minuten wandelen komen we aan bij een grot, een tiental meter breed en een vijftal meter hoog. We negeren het ‘verboden toegang’ bord en beklimmen ijverig het houten laddertje. Onze eerste illegale handeling op Hondurees grondgebied levert op eerste zicht weinig op. Het geheel is slechts een aantal meter diep en ik vervloek de vage dieptegrens tussen ‘inkeping’ en ‘grot’. Ik stond immers al volledig gereed voor een les speleologie met bijhorende stalagtieten, –mieten en een ongastvrije beer. Maar wanneer ik mij omdraai wordt mijn teleurstelling snel vergeten. Ik wordt omringd door een prachtig landschap in een massief stenen kader. Nergens zie ik een teken van onze moderne samenleving en ik voel me meer dan ooit holbewoner. Ik klim voorzichtig de ladder naar beneden terwijl mijn onderdrukte oerinstincten zich trachten los te rukken uit mijn onderbewustzijn. Een lichte grom richting metgezellen ontsnapt aan de repressie maar gelukkig merkt niemand mijn innerlijke inkepingbewoner (holbewoner zou in deze context fout geïnterpreteerd kunnen worden) op. Wanneer we ons stressvol bestaan zijn vergeten besluiten we om de aftocht te blazen. Een mens moet geconfronteerd worden met drukte om de stilte te waarderen. We maken een kleine omweg. Groene bomen, glinsterende waterdruppels, het rustgevend gekletter van water op steen en water op water en natuurlijk een onontbeerlijke regenboog die zich voorzichtig manifesteert in de waterval. Ik volg de Disney-instructies zorgvuldig op en ga de regenboog achterna richting een verborgen grot achter het watergordijn maar ook hier moet ik mij tevreden stellen met een kleine inkeping. Ter wijze van kinderdroomcompensatie hou ik me dan maar een tiental minuten bezig met platte stenen te laten stuiteren op het water. Bij een zesdubbele recordgooi houden we het voor bekeken en nemen we afscheid van de zoveelste idyllisch plek in Honduras. Onze onderdrukte hol-, grot- en inkepingbewoners en innerlijke kinderen zijn uitgelaten en tot rust gebracht. Vanaf maandag kunnen we ons weer bezighouden met serieuze volwassen zaken. Want hoewel deze blog misschien soms anders doet vermoeden wordt er ook nog gewerkt met Jrimitos. U weet wel, die organisatie die kinderen al spelend iets tracht bij te brengen.
Gelukkig komt na zaterdag, zondag en moet ik mij de volgende dag nog niet neerleggen bij mijn nederlagen:
Hondurese grotten: 2 – Jorge in Honduras: 0
Licht rood getint gaan we vol overgave op zoek naar de aansluitingstreffer. Gegidst door Darwin wandelen we richting een grot waar de Marcalese vleermuizen zich overdag geheimhouden. De beginafmetingen zijn veelbelovend. Gehurkt sluipen we één voor één de grot in. Het benauwde gevoel mindert naarmate we verder gaan maar jammer genoeg neemt ook het zicht af. Met enkel een gsm-lichtje bij de hand beginnen we een klein vuurtje te stoken. Soms blijkt logisch redeneren echter niet te volstaan: Grot  donker  vuur  licht, lijkt op papier een perfect te volgen denkpatroon, maar de werkelijkheid blijkt iets gecompliceerder. Brandend hout produceert namelijk buiten warmte en licht ook heel wat rook en wanneer ons vuur eindelijk goed en wel brandt worden we genoodzaakt het kamp te verlaten. Al kuchend en kruipend trachten we een CO-2 vergiftiging te ontlopen.
Hondurese grotten: 3 – Jorge in Honduras: 0