Het is zover liefste lezers. Het lang verwachte moment is eindelijk aangebroken. Ons eerste contact met de Hondurese georganiseerde misdaad. Na verhalen uit onder andere Peru en Guatemala kan ons klein doch ambitieus Hondurese gezelschap moeilijk met volle handen achterblijven en dus verlaten we ons veilig Marcalees bestaan voor het zwoele La Ceiba. Het Rio De Janeiro van Midden-Amerika. Dé Hondurese kuststad waar de mensen zwarter zijn en de billen ronder. Waar men niet leeft aan ritme van de dagelijkse sleur maar waar men het ritme van de Punta volgt. Quasi onbeweeglijk het achterwerk richting alle kanten schudden. Een maximum aan verleiding tegen een minimum aan energieverlies. De hitte in het Hondurese laagland is ondraaglijk. Een doefheid die u constant herinnert aan het gewicht van lucht en de schaarsheid van zuurstof. Het levensdoel van de Garifunas (La Ceiba’s mix van slaven, indianen en Spanjaarden) lijkt wel een maximum aan transpiratie. De hoge temperatuur doet ons zweet opborrelen, het pikante eten opent onze poriën en de constante verleiding doet ons intern opgestapeld vocht permanent hunkeren naar vrijheid. Enkel het zeebriesje biedt enige vorm van verlossing en terwijl we afwisselend in de schaduw en het lauwe zeewater afkoeling zoeken, oefenen op de achtergrond de Garifunas voor het carnaval van deze avond. Gezangen in een taal die huishoudt tussen Spaans, Engels en Afrikaans en djembees die bespeeld worden met ritmische genialiteit. Zelfs mijn stug lichaam heeft moeite zich te bedwingen. Een pelikaan met volle bek zoeft over onze hoofden en het tromgeroffel speelt zich plots ook af in onze magen. We eten een lokale lekkernij (wees gerust geen pelikaan) en trekken richting het feestgedruis. Onderweg kruist ons reeds een kleine stoet. Een twintigtal mariniers lopen arm in arm met hun vrouwelijke wederhelft over de straten. De trotse vrouwen gaan gehuld in hun schoonste jurken in kleuren die fel contrasteren met de vlekkeloos witte pakken van hun persoonlijk vaderlandse helden. Slechts twee mariniers lopen onaanbeden, zielig alleen begeleid door het kleurrijk gezang en gedjembee van de fel contrasterende vrolijkheid van de Garifunas. Helemaal achteraan loopt een jonge zwarte medemens al dansend met een open pepsiflesje op zijn hoofd. Moest onze geliefde frisdrankmagnaat nog ideeën nodig hebben voor toekomstige reclame, men weet waar te zoeken. We trekken verder in het spoor van de feestelijkheid en komen even later aan in La Isla. De wijk wordt overdekt door slingers en gevuld door een massa kraampjes, podia en mensen. Zuiderse ritmes dringen langs alle kanten onze oren binnen en als vorm van drukcompensatie lopen we met open mond door de feeststraat. We lijken aangekomen in een zwoele versie van de Gentse Feesten. Op de podia laten de vrouwen hun kunnen zien en bespelen de mannen hun instrument. Tijdens de zoveelste punta-danswedstrijd drumt er zich een bende jonge mannen rond Liesbeth. Ik bekijk het tafereel van op een drietal meter en hoewel mannelijke aandacht voor westerse vrouwen hier absoluut geen uitzondering is, bedenk ik dat men het toch net iets te gezellig maakt. Mijn interesse is jammer genoeg van korte duur en terwijl ik mij sta te verbazen over de dansende man op het podium (geen zorgen ik verkies nog steeds vrouwelijk kontgeschud maar deze man staat op zijn handen en zwiert de benen ritmisch in de lucht), glipt er een hand in Liesbeth’s buidelzak. Een fototoestel verdwijnt in de massa. Mensen worden heen en weer geduwd. Er valt een mogelijke dader in mijn armen. Ik onderzoek zijn handen, zie niets en laat hem in de drukte verdwijnen. We rennen iemand achterna. We worden een andere kant opgestuurd. We vragen ons even af wat er gebeurde en beseffen plots dat we een zeer goede camera en enkele mooie foto’s aan een dievenbende verloren zijn. Het omcirkelen van de prooi, het creëren van chaos en de valse hulp. Onze eerste ontmoeting met georganiseerde misdaad in een Latijns-Amerikaans land loopt bij mijn immer vrolijke reiscompagnon uit op een kleine huilbui die abrupt wordt onderbroken door een aandachtige voorbijganger. Het donker straatje waar we in beland zijn, na onze tien seconden durende wilde achtervolging, blijkt nogal aan de gevaarlijke kant. Een wetenschap die we in de loop van de voorbije gebeurtenissen misschien zelf wel hadden kunnen bedenken. Niettemin volgen we de man zijn raad op en keren we terug naar de drukte waar onze bevende handen dankzij een frisse pint de rust terugvinden. Ondertussen spoken de wat-als’en door onze gedachten. Wat als we de camera in de hostel hadden gelaten? Wat als ik had blijven kijken? Wat als we wat dichter bij elkaar waren gebleven? Wat als ik de mogelijke dader had vastgehouden? Het zijn de plaaggeesten van de hypothetische vraagstelling die ons geweten kwellen. Die ons doen inzien hoe overduidelijk wij deel uitmaken van de naïeve toeristen en die ons doen afvragen hoe wij ooit zo dom konden zijn. We bestellen nog een pint en trachten ons brandend zelfmedelijden te blussen met alcohol. We overwegen de voor- en nadelen van een gestolen fototoestel en merken na enkele liters bier op dat we het nog niet zo slecht hebben getroffen. Door de bril der verbloemende drank zien we onze belagers als een bende Robin Hoods, de diefstal als een verzetsdaad tegen onze hopeloos materialistische wereld en het verliezen van een camera blijkt in ons beschonken bewustzijn slechts een test voor ons fotografisch geheugen.
De volgende dag worden we echter gewekt door de kater der realiteit, maar onze zorgen zijn van korte duur. Hoewel het zeewater prikt in onze verse wonden blijkt het een helende werking te hebben op onze materialistische mistroostigheid. Er zijn belangrijkere zaken dan rouwen om camera’s. Zoals het genieten van de zon, de golven, het zand en zoals altijd het frisse pintje bij de hand. Bovendien is er deze namiddag de grote carnavalstoet. Het lang verwachte moment waar we de voorbije week halsreikend naar uit hebben gekeken. Het hoogtepunt van ons weekend aan de zee. De reden van onze ‘vamos a la playa’ en dus het opofferblok van Liesbeths fototoestel. We zoeken een plek in de schaduw waar we vol spanning wachten op de eerste fanfaregeluiden in de verte maar reeds na een half uur worden we door de menigte gedwongen naar de overkant en terwijl de zon ons zweet doet verdampen passeert ons een eindeloze stoet galopperende paarden. De dieren lopen met verkrampt gebogen nek en hoog opgetrokken knieën door de massa mensen die enkel uitwijkt wanneer een hoef de grip op het harde asfalt verliest. Zo nu en dan lijkt een dier te bezwijken onder de gewichtigheid van zijn berijder, maar met dank aan sporen en zweepjes trekken de afgebeulde beesten zich met een licht gegrinnik telkens terug op gang. De voorbode van het carnaval wordt vervolmaakt met twee negertjes op een ezel en een derde op een pony die het uitgelach van de menigte met meer waardigheid dragen dan alle hautaine ruiters samen en dat zonder zweep, sporen of zadel. Het geluid van de paardenhoeven op de straatstenen wordt langzaam verdrongen door brullende motoren. Traditie en moderne techniek vinden een compromis in de stank van paardenstront gemengd met de onvolledige verbranding van Harley Davidsons. De geur van onze zwetende lijven wordt volledig naar de achtergrond gedrukt wanneer enkele gepimpte wagens met open Lamborghini-deuren en immense boxen voorbijtrekken. De chauffeurs en copiloten gaan allen gehuld achter donkere zonnebrillen alsof ze uit schaamte niet geheel herkenbaar durven pronken met hun overbodige luxe. Onze opluchting is groot wanneer de korte geschiedenisles in ‘vooruitgang der vervoersmiddelen’ afgelopen is. In de verte schitteren de eerste praalwagens die aan een slakkentempo dichterbij komen. Op uitzondering van enkele meer traditionele fanfares lijkt de volledige stoet te berusten op dezelfde succesformule: luide muziek, een overvloed aan reclame en uiteraard schaars geklede vrouwen. Hadden we nu maar Liesbeths camera om al dat schoon met een overvloed aan pixels en extra grote lens in de eeuwigheid vast te leggen.
De volgende dag worden we echter gewekt door de kater der realiteit, maar onze zorgen zijn van korte duur. Hoewel het zeewater prikt in onze verse wonden blijkt het een helende werking te hebben op onze materialistische mistroostigheid. Er zijn belangrijkere zaken dan rouwen om camera’s. Zoals het genieten van de zon, de golven, het zand en zoals altijd het frisse pintje bij de hand. Bovendien is er deze namiddag de grote carnavalstoet. Het lang verwachte moment waar we de voorbije week halsreikend naar uit hebben gekeken. Het hoogtepunt van ons weekend aan de zee. De reden van onze ‘vamos a la playa’ en dus het opofferblok van Liesbeths fototoestel. We zoeken een plek in de schaduw waar we vol spanning wachten op de eerste fanfaregeluiden in de verte maar reeds na een half uur worden we door de menigte gedwongen naar de overkant en terwijl de zon ons zweet doet verdampen passeert ons een eindeloze stoet galopperende paarden. De dieren lopen met verkrampt gebogen nek en hoog opgetrokken knieën door de massa mensen die enkel uitwijkt wanneer een hoef de grip op het harde asfalt verliest. Zo nu en dan lijkt een dier te bezwijken onder de gewichtigheid van zijn berijder, maar met dank aan sporen en zweepjes trekken de afgebeulde beesten zich met een licht gegrinnik telkens terug op gang. De voorbode van het carnaval wordt vervolmaakt met twee negertjes op een ezel en een derde op een pony die het uitgelach van de menigte met meer waardigheid dragen dan alle hautaine ruiters samen en dat zonder zweep, sporen of zadel. Het geluid van de paardenhoeven op de straatstenen wordt langzaam verdrongen door brullende motoren. Traditie en moderne techniek vinden een compromis in de stank van paardenstront gemengd met de onvolledige verbranding van Harley Davidsons. De geur van onze zwetende lijven wordt volledig naar de achtergrond gedrukt wanneer enkele gepimpte wagens met open Lamborghini-deuren en immense boxen voorbijtrekken. De chauffeurs en copiloten gaan allen gehuld achter donkere zonnebrillen alsof ze uit schaamte niet geheel herkenbaar durven pronken met hun overbodige luxe. Onze opluchting is groot wanneer de korte geschiedenisles in ‘vooruitgang der vervoersmiddelen’ afgelopen is. In de verte schitteren de eerste praalwagens die aan een slakkentempo dichterbij komen. Op uitzondering van enkele meer traditionele fanfares lijkt de volledige stoet te berusten op dezelfde succesformule: luide muziek, een overvloed aan reclame en uiteraard schaars geklede vrouwen. Hadden we nu maar Liesbeths camera om al dat schoon met een overvloed aan pixels en extra grote lens in de eeuwigheid vast te leggen.