donderdag 28 april 2011

Semana Santa deel 1: Guatemala Ciudad

Semana Santa gaat van start en wij gaan er vandoor. Vakantie! Omstreeks half vier ’s ochtends zeggen we onze hoge werkdruk in het harde Honduras vaarwel. Op naar het tropisch paradijs waar de Maya’s heersen en de ongelukkigheid wordt onderdrukt, waar kolibries en quetzals de hemel kleuren en waar de meer verstandige Noord-Zuid-student zijn stage volbrengt. Uit mijn busraampje zie ik hoe het frisse berglandschap langzaam plaatsmaakt voor de hitte van noordelijk Honduras om als orgelpunt opgeslorpt te worden door het duivelse San Pedro Sula. Waar de Mara’s heersen en waar de armoede drukt, waar bloed en vuilnis de straten kleuren en waar de minder rijke Zuid-mens zijn leven volbrengt. Gelukkig is onze doortocht van korte duur en terwijl we op onze volgende bus wachten wordt ons eindbestemming aan ons verraden door het aantal toeristen. Een hoeveelheid gringos bij elkaar waar men in Marcala enkel van dromen kan. Grote blonde vrouwen en rijke blanke mannen. Gevangen tussen natte droom en nachtmerrie. De droom die men enkel dromen kan, de afgunst die men enkel haten kan.
Hoewel ook wij het aantal bleke gezichten, korte broekjes en crocks niet meer gewoon zijn, is het onderscheid tussen wij en hun voor de gemiddelde Hondurees onzichtbaar. Mijn pas verworven Marcalese nationaliteit wordt aan recordtempo ingeruild voor het lidmanschap bij de bende wandelende geldbuideltjes. Ik krijg de plotse neiging om mijn kousen en korte broek hoog op te trekken, een camera rond mijn nek te hangen en een landkaart omgekeerd vast te houden. De Homo Touristicus die zoals altijd vlijtig zijn evolutionaire voorganger bestudeert. Maar terwijl de gewone mens subject wordt van het archeologisch onderzoek liggen wij reeds lang te slapen in onze comfortabele bus met één persoon per zitje en extra beenruimte. Het leven in Latijns-Amerika is niet altijd kommer en kwel. Die wijsheid wordt nogmaals bevestigd wanneer Angel ons omstreeks acht uur ’s avonds komt ophalen aan het busstation. Na een roadtrip van welgeteld zeventien uur komen we aan bij Angel, ons nieuwe thuis voor de komende dagen in hartje Guatemala Ciudad.
Mijn nieuwe, en Liesbeths oude vriend blijkt deel uit te maken van de Guatemalteekse hogere klasse. Wat zijn erasmusperiode in Europa nog niet had verklapt, wordt nu duidelijk gemaakt door de twee auto’s op de oprit, de beveiligde woonwijk, het huis om in te wonen, het huis om in te werken, de moderne keuken en de grote televisie. Hoewel deze nieuwe omgeving vreemd aanvoelt na bijna drie maand Hondurese realiteit, kan ik Angel moeilijk schuldgevoel aanpraten. Ik ben immers thuisgekomen. Een Vlaamse enclave in een Latijns-Amerikaanse metropool. Beschermd voor Mara’s en armoede, met de luxe die geen van ons nodig heeft maar die we allemaal zo begeren. Het is een blij weerzien met een tweepersoonsbed, dikke gordijnen en dubbel glas. De stilte zwijgt, het donker licht op en het duurt niet lang vooraleer ik in een diepe slaap beland.
Dankzij onze eerste lange nachtrust in maanden staan we de dag na onze verplaatsing reeds klaar om een vulkaan te beklimmen. Onze winnaarsmentaliteit is duidelijk wanneer we in Angels 4x4 de voet bereiken: ‘Volcan Pacaya’ zal eraan moeten geloven. Maar zelfs met geblindeerde ruiten en elektronische snufjes kan de jeep ons niet tot aan de top brengen. De flank beklimmen wordt een karwij voor onze geoliede kuiten en dijen waar we na een kleine honderd bergemeenschap-bezoeken gelukkig alle vertrouwen in hebben. Een verplichte gids wordt nog weifelend in ontvangst genomen maar aangeboden paarden en wandelstokken worden resoluut geweigerd. Beenspieren worden opgewarmd en gestretcht, de lavagesteente ondergrond geeft me een vertrouwd La Palma gevoel en in een mum van tijd bereiken we ons eindpunt. Na een uur wandelen zit ons tocht erop. Verdere doorgang wordt ons ontkend en het binnenste van onze planeet zullen we vandaag niet te zien krijgen. Wolken en telefoonmasten blokkeren mijn zicht en vulkanische steentjes kruipen tussen voetzool en Teva’s. Ik begin te vermoeden dat de toeristen het fout hebben en dat Guatemala geen maat is voor ons Honduras. Een neerslachtigheid bereikt mijn kop en wordt benadrukt door enkele grijze wolken die voorbij trekken. Op dat moment haalt Angel een zak marshmellows boven. Stokken worden gescherpt en sponzige snoepjes worden in een gat tussen de rotsige ondergrond gestopt. Nog geen tien seconden later wordt een goudbruin korstje in mijn mond gepropt. De warme zoetigheid en mogelijks enkele giftige gassen vullen mij met de wetenschap dat deze vulkaan leeft. Het duurt niet lang eer haar hete adem mij bereikt. Mijn neerslachtigheid stijgt op en enkele regendruppels slaan met een sissend geluid neer op de rotsen. Moeder natuur stilt onze honger en met ons vieren gaan we een grot binnen. De hitte overmant me, het zweet breekt me uit. De grot maakt een lichte opwinding in me los en ik begrijp eindelijk waar ons aarde haar vrouwelijkheid aan te danken heeft. Bevredigd bereiken we een klein uur later ons thuishaven.
Guatemala Ciudad is zowat de tweede grootste stad van Centraal-Amerika na Mexico City en in die grootsheid verdwijnt het miezerig Marcala uit onze gedachten. Het centrale park is gevuld met Samana Santa kraampjes en wordt omringd door wat koloniale grootsheid. We bezoeken de kerk eerbiedig in stilte en gaan even later de overdekte markt binnen voor een typisch Guatemalteekse hap. Ver geraken we niet. We vergapen ons aan de honderden kraampjes en duizenden kleuren, de traditionele garderobes en indiaanse gelaten. De toerist in ons wordt losgelaten en onze broze hartjes smelten wanneer beschermengel Angel armbandjes voor ons koopt. De zorgeloosheid als legale immigrant blijkt echter een vluchtige luxe en het is dankzij een oude bekende dat overpeinzingen zich weer meester van mij maken. Armoede blijkt niet te ontvluchten in Latijns-Amerika. Zelfs in een land dat overrompeld wordt door dollarbriefjes stapelen tekorten zich op. Hier voelt de miserie anders aan, snijdt het mes der medelijden op een of andere manier dieper dan in Honduras. Misschien zijn het de felle contrasten eigen aan grote steden die het mes scherpen. De 4x4 geparkeerd naast een bedelend vrouwtje, het eindeloze spectrum nachtelijk neonlicht ten opzichte van de grijze dagen, het vuile schoenpoetsertje boven zijn blinkend stuk arbeidskunst. De nabijheid van rijkdom die de frustratie van de vastgeroeste armoede voedt. In Honduras is er geen blijk van een alternatief, is er enkel de strijd en geen belofte op verlossing. Daarmee dat daar ook het Christendom floreert, het laatste restje hoop op beterschap, zelfs al moeten we daarvoor eerst de dood vinden. In Guatemala leeft nog de Mayacultuur wat deze leek steeds doet denken aan een sterke verbondenheid met de natuur, de zon, de sterren, het hier en het nu. Mogelijks is het enkel mijn verlangen naar Pocahontasromantiek maar op één of andere manier herken ik die mentaliteit nog steeds in het Guatemalteekse volk. In hun koppigheid waarmee men nog steeds de kleren draagt die hun Spaanse overwinnaars aan hun opdrongen. In hun vastberadenheid om het hier en nu te verbeteren en in hun doorzettingsvermogen waarmee men zorgeloos wandelende geldbuideltjes te lijf gaan. Zelfs deze gebronsde, half lege en versleten portefeuille kan niet ontsnappen aan de vele vragende handen die keer op keer aanvoelen als een slag in het gezicht. Maar op een of andere manier blijft hun gerechtigde vraag onbeantwoord. Op een of andere manier slaag ik erin de bedelaars, opdringerige marktkramers en smekende handen te negeren. Op één of andere manier blijven hun vragende handen leeg en wordt mijn hart gevuld met schuld.

zondag 10 april 2011

Moraal der Gemakzuchtigheid

Onze veiligheid was de grootste bekommernis vooraleer we naar Honduras kwamen. Moeders namen afscheid als ware het de laatste keer en vaders lieten weten dat ze toch een ander vakantieoord gingen opzoeken. Een mooi land met weinig toerisme is tegenwoordig immers niet mogelijk zonder enkele verzwegen waarheden. Maar we kozen, we vertrokken en we kwamen aan. Ondertussen (over)leven we al twee maand succesvol in het land van de Mara’s, narco’s, corrupte politie en corruptere regering.
De Hondurese verhalen lijken in schril contrast met mijn Marcalese werkelijkheid. “Buenas tardes” en “adios” zijn nog steeds de meest voorkomende uitroepen wanneer ik over straat wandel en ergens weet ik dat de vriendelijkheid verder reikt dan mijn Westerse kleren en Belgische Euro’s. Niettemin hebben we de champagne nog niet ontkurkt. Hoewel we slagen in ons opzet blijken niet alle verzwegen waarheden gelogen. Af en toe verdwijnt het paradijselijke Honduras uit mijn zicht. Mijn blik wordt vertroebeld door de dronken mannen voor mijn deur, door het zielig snoepkraam van Karens ouders, door de begrafenisstoet die zo nu en dan mijn doorgang naar het Jrimitoslokaal belemmert, door de onderzoekende handen wanneer ik gefouilleerd wordt bij de ingang van Ronnie’s Bar en door de slaande ruzie op straat wanneer ik even later in licht benevelde staat Ronnie vaarwel zeg.
Op die momenten sta ik oog in oog met het Honduras van het MO*-magazine. Het land in de nadagen van een staatsgreep. Het land waar men mensenrechten minimaliseert en geweld romantiseert. Waar mensen verdwijnen en anderen dood worden teruggevonden. Het land dat er in slaagt om een woord als straffeloosheid, wat mij voordien als muziek in de oren klonk, een vieze nasmaak te geven. Alsof zonder straf onze wereld vergaat. Een harde waarheid voor een jongen met achterhaalde idealen.
Terwijl we wachten op de bus richting Mogola ontplooit zich voor ons het gevangenisleven. Een groot geschapen kippengaas geeft het betonnen gebouw een ijzeren mozaïek. Mensen lopen binnen en buiten. Wachters hangen in de hangmat. Celdeuren staan wagenwijd open. De enige dreiging die van het schouwspel uitgaat is een spiraalvormig stuk prikkeldraad bovenop de armzalige omheining. Zelfs de enkele politieagenten, met geweer nonchalant onder de oksel als ware het een zondagskrant, jagen mij geen angst meer aan. Een doodgewoon beeld terwijl ik voor de zoveelste keer in de geïmproviseerde bushalte op een rit wacht. Doodgewone mensen die kunnen lachen, luieren, praten en doden. We moeten daar niet flauw over doen, we kunnen het allemaal. Enkel het wapen dat ons aan die wetenschap herinnert jaagt ons angst aan. Alsof een stuk metaal de duivel in ons wakker maakt. Het is natuurlijk wel eenvoudiger. Een gecontroleerde samentrekking van een vingerspier en de klus is geklaard. Maar betekent dit dat we morele wezens zijn uit gemakzucht? Of zijn we bang ons handen vuil te maken en is smetvrees hetgeen onze zeden bepaalt. Met het passief moorden hebben we blijkbaar minder moeite. De stille medeplichtige. De welgestelden die toekijken hoe de hongerige traag het leven laat. Niets doen staat immers hoger genoteerd in de Moraal der Gemakzuchtigheid. En wanneer de slachtoffers ons dochters, zonen, ons bloed niet zijn dan valt ook die evolutionaire factor weg. U weet wel het ‘Eigen Volk Eerst’-principe. Een slogan die oorspronkelijk de natuur toebehoorde en die onze Vlaams nationalisten verkracht hebben. Vreemd hoe we enkel oog hebben voor het bloed in onze aderen en het bloed aan onze handen niet zien.
Op een bus richting Tegucigalpa staat vooraan een jongeman, van ongeveer mijn leeftijd, de bijbel te verkondigen. De ruige rit door het oerwoud van een Centraal-Amerikaanse metropool zorgt ervoor dat het voorlezen een moeilijke opgave wordt. Al kan een slechte opleiding natuurlijk ook de oorzaak zijn van leesproblemen. Des te stroever de Mattheüs passages vooruitgaan, des te uitgebreider de persoonlijke interpretaties die volgen. Met een ongeëvenaarde overtuigingskracht slaagt hij erin, onder goedkeurend oog van twee oude nonnen, om enkele passagiers tot verroering te brengen. Hoewel hun geloofsuiting bij een beleefd geknik blijft, kan ik een zekere jaloezie niet ontkennen. Een roestvrij geloof in de Christelijke moraal geeft alleszins meer zekerheid dan eeuwige twijfel, maar is in wezen waarschijnlijk niet veel beter dan een Moraal der Angst. Angst voor Gods wraak, angst voor de hel, angst voor de duivel. Altruïsme uit schrik voor hogerhand. Eufemistisch egoïsme. Een ‘voor wat, hoort wat’-mentaliteit die onze handelingen doorspekt. Doe goed en u zal beloond worden, doe fout en u zal boeten. Indien niet in dit leven, dan in het volgende. Het karmagedachte: een narcistische naastenliefde. Een Moraal der Angst waar ook onze rechtspraak op steunt. Steel en u wordt gestraft. Of wat dacht u van ons onderwijs en opvoeding? Buis en u blijft zitten, wees stout en u krijgt slaag. Een geconditioneerde moraal die ons niet beter maakt dan een hond met wurgkraag. Loop en u zult stikken. Onze vrijheid wordt beperkt door luiheid, vuiligheid en lafheid. Laat ons los uit de kooi die wij bescheiden moraliteit noemen. Geef ons allen een computer met enkel namen en een deleteknop en ik vrees dat onze naastenliefde snel zal vergaan. Een harde waarheid voor een luie jongen met achterhaalde idealen en bloed aan zijn handen.
Gelukkig wordt mij het tegendeel geopenbaard. Hoe kinderen de waarheid in pacht hebben. Hoe mensen mooi geboren worden maar lelijk sterven. Er zijn slechts weinigen die deze wrede wet kunnen ontlopen maar als Karen, Karol, Oscarito of Dori zich, met het plezier dat enkel een kind kan ervaren, rond mijn nek wurmen dan lijken ethische overwegingen ver weg. Dan denk ik niet na over het nut van ontwikkelingssamenwerking, achterhaalde idealen en de pragmatische besteding van jullie gulle giften. Dan weiger ik te erkennen dat zij ooit de zatlappen voor mijn deur zullen zijn. Dan weiger ik te geloven dat zij op hun beurt kinderen zullen verwaarlozen. Dan hoop ik dat zij nooit het gif van onze Westerse hebberigheid zullen smaken. De ‘American Dream’. Alsof het geluk van een clochard minderwaardig is aan dat van een prins. Laurent kan er alvast van meespreken, danig angstig voor het verlies van zijn overmaat. Zijn er dan zo weinig geneugten in het leven dat men verdwaalt in een wereld van verdriet? Dat men denkt dat geld soelaas zal brengen, terwijl dat net hetgeen is dat doorgang ontkent aan onze voorspoed. Hoor: onze kleine Che Guevarra aan het woord, met de laptop op de schoot en een gul leven in het vooruitzicht. Wat hebben we eenvoudig praten met eten op ons bord en drank in onze beker. Met zorg van ons ouders en vriendschap van onze naasten. Alsof liefde een evidentie is. Alsof onvoorwaardelijkheid categorisch is. Ik mis soms het Gentse leven. Het blinde genot. De verdovende drank en benevelende nachten. Het vergeten van morgen en de ochtenden met enkel een kater als zorgen. Hier wordt mijn wereld overmand door vragen. Zullen Karen en Karol goede moeders en tantes zijn? Zal Oscar zijn zotheid ooit verliezen en de zatheid vinden? Zal Dori hem steeds onder haar hoede nemen? Zal de armoede zich wreken in hun zijn en zullen ze hun rijkdom verliezen? Zullen ze hun jeugdig gelach met een armoedige toekomst betalen? Iedere keer ze mij aanspreken word ik overmand door schuldgevoel. Ik wil ze meenemen naar Gent en hun onze rijkdom tonen. Niet vanwege mijn luxe en hun armoede. Niet omwille van mijn verstand en hun onwetendheid. Maar vanwege hun rijkdom en de wijsheid die men mij gunt. De waarde van liefde en de overbodigheid van geld. De zin en onzin van ontwikkelingssamenwerking. De zin van genegenheid en de onzin van onverschilligheid.