zondag 29 mei 2011

Carnaval

Het is zover liefste lezers. Het lang verwachte moment is eindelijk aangebroken. Ons eerste contact met de Hondurese georganiseerde misdaad. Na verhalen uit onder andere Peru en Guatemala kan ons klein doch ambitieus Hondurese gezelschap moeilijk met volle handen achterblijven en dus verlaten we ons veilig Marcalees bestaan voor het zwoele La Ceiba. Het Rio De Janeiro van Midden-Amerika. Dé Hondurese kuststad waar de mensen zwarter zijn en de billen ronder. Waar men niet leeft aan ritme van de dagelijkse sleur maar waar men het ritme van de Punta volgt. Quasi onbeweeglijk het achterwerk richting alle kanten schudden. Een maximum aan verleiding tegen een minimum aan energieverlies. De hitte in het Hondurese laagland is ondraaglijk. Een doefheid die u constant herinnert aan het gewicht van lucht en de schaarsheid van zuurstof. Het levensdoel van de Garifunas (La Ceiba’s mix van slaven, indianen en Spanjaarden) lijkt wel een maximum aan transpiratie. De hoge temperatuur doet ons zweet opborrelen, het pikante eten opent onze poriën en de constante verleiding doet ons intern opgestapeld vocht permanent hunkeren naar vrijheid. Enkel het zeebriesje biedt enige vorm van verlossing en terwijl we afwisselend in de schaduw en het lauwe zeewater afkoeling zoeken, oefenen op de achtergrond de Garifunas voor het carnaval van deze avond. Gezangen in een taal die huishoudt tussen Spaans, Engels en Afrikaans en djembees die bespeeld worden met ritmische genialiteit. Zelfs mijn stug lichaam heeft moeite zich te bedwingen. Een pelikaan met volle bek zoeft over onze hoofden en het tromgeroffel speelt zich plots ook af in onze magen. We eten een lokale lekkernij (wees gerust geen pelikaan) en trekken richting het feestgedruis. Onderweg kruist ons reeds een kleine stoet. Een twintigtal mariniers lopen arm in arm met hun vrouwelijke wederhelft over de straten. De trotse vrouwen gaan gehuld in hun schoonste jurken in kleuren die fel contrasteren met de vlekkeloos witte pakken van hun persoonlijk vaderlandse helden. Slechts twee mariniers lopen onaanbeden, zielig alleen begeleid door het kleurrijk gezang en gedjembee van de fel contrasterende vrolijkheid van de Garifunas. Helemaal achteraan loopt een jonge zwarte medemens al dansend met een open pepsiflesje op zijn hoofd. Moest onze geliefde frisdrankmagnaat nog ideeën nodig hebben voor toekomstige reclame, men weet waar te zoeken. We trekken verder in het spoor van de feestelijkheid en komen even later aan in La Isla. De wijk wordt overdekt door slingers en gevuld door een massa kraampjes, podia en mensen. Zuiderse ritmes dringen langs alle kanten onze oren binnen en als vorm van drukcompensatie lopen we met open mond door de feeststraat. We lijken aangekomen in een zwoele versie van de Gentse Feesten. Op de podia laten de vrouwen hun kunnen zien en bespelen de mannen hun instrument. Tijdens de zoveelste punta-danswedstrijd drumt er zich een bende jonge mannen rond Liesbeth. Ik bekijk het tafereel van op een drietal meter en hoewel mannelijke aandacht voor westerse vrouwen hier absoluut geen uitzondering is, bedenk ik dat men het toch net iets te gezellig maakt. Mijn interesse is jammer genoeg van korte duur en terwijl ik mij sta te verbazen over de dansende man op het podium (geen zorgen ik verkies nog steeds vrouwelijk kontgeschud maar deze man staat op zijn handen en zwiert de benen ritmisch in de lucht), glipt er een hand in Liesbeth’s buidelzak. Een fototoestel verdwijnt in de massa. Mensen worden heen en weer geduwd. Er valt een mogelijke dader in mijn armen. Ik onderzoek zijn handen, zie niets en laat hem in de drukte verdwijnen. We rennen iemand achterna. We worden een andere kant opgestuurd. We vragen ons even af wat er gebeurde en beseffen plots dat we een zeer goede camera en enkele mooie foto’s aan een dievenbende verloren zijn. Het omcirkelen van de prooi, het creëren van chaos en de valse hulp. Onze eerste ontmoeting met georganiseerde misdaad in een Latijns-Amerikaans land loopt bij mijn immer vrolijke reiscompagnon uit op een kleine huilbui die abrupt wordt onderbroken door een aandachtige voorbijganger. Het donker straatje waar we in beland zijn, na onze tien seconden durende wilde achtervolging, blijkt nogal aan de gevaarlijke kant. Een wetenschap die we in de loop van de voorbije gebeurtenissen misschien zelf wel hadden kunnen bedenken. Niettemin volgen we de man zijn raad op en keren we terug naar de drukte waar onze bevende handen dankzij een frisse pint de rust terugvinden. Ondertussen spoken de wat-als’en door onze gedachten. Wat als we de camera in de hostel hadden gelaten? Wat als ik had blijven kijken? Wat als we wat dichter bij elkaar waren gebleven? Wat als ik de mogelijke dader had vastgehouden? Het zijn de plaaggeesten van de hypothetische vraagstelling die ons geweten kwellen. Die ons doen inzien hoe overduidelijk wij deel uitmaken van de naïeve toeristen en die ons doen afvragen hoe wij ooit zo dom konden zijn. We bestellen nog een pint en trachten ons brandend zelfmedelijden te blussen met alcohol. We overwegen de voor- en nadelen van een gestolen fototoestel en merken na enkele liters bier op dat we het nog niet zo slecht hebben getroffen. Door de bril der verbloemende drank zien we onze belagers als een bende Robin Hoods, de diefstal als een verzetsdaad tegen onze hopeloos materialistische wereld en het verliezen van een camera blijkt in ons beschonken bewustzijn slechts een test voor ons fotografisch geheugen.
De volgende dag worden we echter gewekt door de kater der realiteit, maar onze zorgen zijn van korte duur. Hoewel het zeewater prikt in onze verse wonden blijkt het een helende werking te hebben op onze materialistische mistroostigheid. Er zijn belangrijkere zaken dan rouwen om camera’s. Zoals het genieten van de zon, de golven, het zand en zoals altijd het frisse pintje bij de hand. Bovendien is er deze namiddag de grote carnavalstoet. Het lang verwachte moment waar we de voorbije week halsreikend naar uit hebben gekeken. Het hoogtepunt van ons weekend aan de zee. De reden van onze ‘vamos a la playa’ en dus het opofferblok van Liesbeths fototoestel. We zoeken een plek in de schaduw waar we vol spanning wachten op de eerste fanfaregeluiden in de verte maar reeds na een half uur worden we door de menigte gedwongen naar de overkant en terwijl de zon ons zweet doet verdampen passeert ons een eindeloze stoet galopperende paarden. De dieren lopen met verkrampt gebogen nek en hoog opgetrokken knieën door de massa mensen die enkel uitwijkt wanneer een hoef de grip op het harde asfalt verliest. Zo nu en dan lijkt een dier te bezwijken onder de gewichtigheid van zijn berijder, maar met dank aan sporen en zweepjes trekken de afgebeulde beesten zich met een licht gegrinnik telkens terug op gang. De voorbode van het carnaval wordt vervolmaakt met twee negertjes op een ezel en een derde op een pony die het uitgelach van de menigte met meer waardigheid dragen dan alle hautaine ruiters samen en dat zonder zweep, sporen of zadel. Het geluid van de paardenhoeven op de straatstenen wordt langzaam verdrongen door brullende motoren. Traditie en moderne techniek vinden een compromis in de stank van paardenstront gemengd met de onvolledige verbranding van Harley Davidsons. De geur van onze zwetende lijven wordt volledig naar de achtergrond gedrukt wanneer enkele gepimpte wagens met open Lamborghini-deuren en immense boxen voorbijtrekken. De chauffeurs en copiloten gaan allen gehuld achter donkere zonnebrillen alsof ze uit schaamte niet geheel herkenbaar durven pronken met hun overbodige luxe. Onze opluchting is groot wanneer de korte geschiedenisles in ‘vooruitgang der vervoersmiddelen’ afgelopen is. In de verte schitteren de eerste praalwagens die aan een slakkentempo dichterbij komen. Op uitzondering van enkele meer traditionele fanfares lijkt de volledige stoet te berusten op dezelfde succesformule: luide muziek, een overvloed aan reclame en uiteraard schaars geklede vrouwen. Hadden we nu maar Liesbeths camera om al dat schoon met een overvloed aan pixels en extra grote lens in de eeuwigheid vast te leggen.

dinsdag 17 mei 2011

Semana Santa in Guatemala deel 2

Gelukkig verlaten we de volgende dag Guatemala Ciudad en volgen we de pelgrimstocht der toeristen. De aanbidding der culturele schoonheid brengt ons in Antigua. Een koloniaal stadje waarvan ik met spijt in het hart moet toegeven dat diens schoonheid de Gentse pracht voorbijstreeft. Maar hoewel de koloniale kleurrijke huizen, koloniale kerken, koloniale ruines, koloniale klederdracht en koloniale kasseienstraten menig mens met verstomming zouden slaan, heb ik eerder oog voor ander schoon.
De kolonisator heden ten dage bestaat immers niet langer uit Cortez-achtigen met spandex panty’s, pofbroekjes, borstharnas en glimmende helm. Neen, tegenwoordig laten de missionarissen de teugels wat losser en kan een jongeman als ikzelf genieten van koloniale korte rokjes en koloniale spannende topjes. Ik bevind me opnieuw tussen mijn zorgeloos jeugdige medemens die in grote getallen in bar Locomono de classico volgen. Luidkeels Barcelona aanmoedigen terwijl buiten treurig een processie voorbijtrekt. Messi of Jezus? Het verschil is miniem maar het bier en de enorme kom nachos met dip, guacamole en kip geven de doorslag. Wie had gedacht dat ik in dit antieke stadje mijn moderne geneugten terug ging vinden. Eten, drank, vrouwen en voetbal. Meer heeft een sportieve rock-&-roller niet nodig en zelfs het zeldzame verlies van werelds beste ploeg (op EFCE Tuanis, Red Star Studio Skoop en de Buffalo’s na) kan mijn genot niet minderen.
De cultuurbarbaarsheid van mijn handelen blijkt uiteindelijk nog mee te vallen en terwijl het Madrileens gespuis trots hun beker in de lucht houdt, sta ik reeds verbijsterd toe te kijken hoe Guatemalteekse kinderen gebukt gaan onder de erfzonde van Adam en Eva. Met een vijftigtal, gehuld in paars sinterklaaspak, trachten ze Jezus te ondersteunen terwijl hij op een massieve houten blok van tien op drie meter zijn lijdenstocht door Antigua afwerkt. Bloemtapijten die nog maar enkele uren de straten kleuren worden achteloos vertrappeld en de verstikkende geur van ambachtelijke wierrook vult mijn gedachten. Laten we hopen dat de mensheid nooit zal moeten boetedoen voor mijn ketters gedrag. Laten we hopen dat ik de onkuise gedachten jegens mijn schaarsgeklede vrouwelijke medemens kan weerstaan. Ergens vrees ik immers dat pruimen en meloenen hoger genoteerd staan dan sappige appels in de lijst van verboden vruchten.
Blijkbaar kan iedereen tegen een kleine geldsom deelnemen aan het harde labeur en even speel ik met de gedachte om mij bij de optocht te voegen en mijn zonden weg te spoelen. Ik blijk echter enkele koppen boven de gemiddelde Guatemalteek uit te steken en het vooruitzicht van de volledige goddelijke last op mijn tengere schouders schrikt me af. Wanneer de gevaarlijk heen en weer zwalpende processie ons aan Tovenaar-van-Oz-tempo (twee stappen vooruit, één stap terug) voorbijtrekt besluiten we Jezus alleen te laten met zijn Guatemalteekse slaafjes. We zetten ons zondig bestaan verder in de vorm van een kleine kroegentocht en wanneer ook wij zwalpend de straten van Antigua onveilig maken keren we wijselijk huiswaarts. Vroom zoals altijd in eigen bed en ik beland zowaar op een respectabel uur in het ketters bestaan van mijn droomwereld.
Ons ingehouden losbandigheid van gisteren had een duidelijke reden. Omstreeks zes uur in de ochtend zetten we onze Centraal-Amerikaanse verkenningstocht verder en nemen we de bus richting Lanquin. We worden vergezeld door twee stereotiep vette Amerikaanse schoonheden, één nogal eenzaam vervreemde Belg (inclusief trainingbroek en -vest, een paar uit de kluiten gewassen wandelschoenen, onverzorgde stoppelbaard en plat Antwerps accent) en een Sting-look-a-like met bijhorend topmodel (inclusief een eindeloos stel benen, smalle taille en golvend blonde haren). Gedurende de tocht rochelt onze chauffeur om de twee minuten uit zijn raam alsof hij deel uitmaakt van een Hans en Grietje sprookje en via spuugdruppeltjes zijn weg naar huis wilt vinden. Reggaetonmuziek giert uit een krakende box en half gesmolten plak ik vast aan mijn vals leren zitje. Het minibusje schommelt heen en weer terwijl we aan topsnelheid auto na auto inhalen zonder vrees voor tegenliggers. Genoeg bekijks dus om de acht uur durende rit te overleven. Al moet de Guatemalteekse natuur niet onderdoen voor ons menselijke metgezellen.
We bereiken Lanquin gelijktijdig met een heus onweer en brengen onze eerste uren al schuilend door in het hotel. De binnenplaats wordt zowaar gesierd door een ‘Mannenke Pis’-fontein en we kunnen een tikkeltje chauvinistische fierheid niet onderdrukken wanneer we de oorsprong van het beeld aan de hoteleigenaar mededelen. Jammer genoeg gunt men het plassertje hier niet het genoegen van openbare behoeftebevrediging. Wegens wisselende waterdruk spuit onze kleine landgenoot namelijk bij wijlen het hele hotel onder en dus besloten ze de kraan dicht te draaien. Terwijl het water met bakken uit de hemel valt staat Manneken Pis te midden van tropische groene bergen in een klein scheef stadje, vruchteloos met zijn piemel in de handen. Ik weiger hetzelfde lot te ondergaan en na een mototaxi-lift komen we aan bij het hippe hotel saphire. Terwijl we genieten van falafel en lasagne wordt er door de hotelgasten met trechter en tuit een Amerikaans bierfestijn gehouden. Het feest eindigt met enkele mannen in vrouwenkleding die elkaar al dansend het hof maken en op één of andere manier voelt dit tafereel vreemd aan. De buitensporigheid blijkt de mijne niet meer en voor de tweede keer in evenveel dagen keer ik zondeloos huiswaarts. Zelfs met Manneke Pis in mijn aanwezigheid blijken zedeloze Belgische nachten verder weg dan ooit.
We worden gewekt met een vleugje vakantiestress. De betaling van ons gegidste tocht door Semuc Champey blijkt niet gearriveerd bij de rechthebbende persoon. Enkele via via telefoontjes later worden alsnog met een 20-tal mede toeristen ingeladen in de achterbak van een halfopen vrachtwagen. Als een bende verdwaasde koeien worden we heen en weer geschud op een stijl hobbelig baantje door de tropische bossen. Na enkele keren mijn avondeten te herkauwen (voor ontbijt was er geen tijd) komt de lading blank gebrandmerkt vee aan in de indrukkende vallei.
De vleeskeuring gaat onmiddellijk van start wanneer we worden opgedragen bikini of zwemshort aan te trekken maar ditmaal worden mijn mannelijke driften bedwongen door de schoonheid van moeder natuur. Zelfs met een romantisch brandende kaars in mijn handen is de enigste opwinding die ik voel er één van boven de schaamstreek. Ik wandel met teva’s, zwembroek en bloot bovenlijf als lid van een toeristische kaarsprocessie een donkere vochtige grot binnen en verbaas me meer over de stalactieten dan over hun half ontblote Deense equivalenten die zich net als de vleermuizen schuchter in het kaarslicht verbergen. Een mens verandert inderdaad wanneer hij wordt geconfronteerd met zijn natuurlijke omgeving maar mogelijks hebben mijn instincten de boodschap wat fout begrepen. Bij mij immers geen aan de mensaap gerelateerde opwinding, al kan dat ook aan het ijskoude water liggen.
We worden gegidst over rotsen via gammele ladders en glibberige touwen, we zwemmen, wandelen en struikelen door de onzekere diepte van donker grotwater en maken na enkele onbevreesde sprongen in het duister rechtsomkeer. Het weerzien met daglicht droogt onze verkleumde lichamen en na een welverdiend maar schaars middagmaal staan we andermaal gereed voor avontuur. We worden via een groot geschapen schommel het water in gekatapulteerd, drijven op rubberen bandjes de rivier af en springen met een dosis opgestapelde adrenaline van een wankel brugje.
Als summum van onze daguitstap laat onze herder zijn bende schapen met witte voetjes los in Samuc Champey. Een netwerk van natuurlijke meren en watervallen die het heldere water doorheen de vallei begeleiden. We maken kennis met een vijfkoppige apenfamilie en zoeken verkoeling met enkele sierlijke duiken in het water. Maar de overbevolking weerhoudt mij ervan te genieten en ik kom tot de conclusie dat het begin van onze terugreis mij niet langer afschrikt. Morgen opnieuw Antigua, overmorgen de indrukwekkende Maya ruines in Copan en daags daarna het blij weerzien met de relatieve rust van ons dagelijks Marcalees bestaan.